ECLI:NL:TGZRAMS:2016:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2015/193
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2016:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-02-2016 |
Datum publicatie: | 26-02-2016 |
Zaaknummer(s): | 2015/193 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | 15/193 Verweerster is bedrijfsarts en heeft klager een ruim een jaar begeleid. Klager verwijt verweerster dat zij de medische feiten van klager niet onder ogen heeft willen zien en zich niet onafhankelijk van de werkgever van klager heeft opgesteld. Ook wordt verweerster verweten dat zij is doorgegaan met het begeleiden van klager terwijl de vertrouwensband al was verstoord en heeft zij zich, volgens klager, niet gehouden aan de geldende wet- en regelgeving. gegrond, waarschuwing |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 juli 2015 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
gemachtigde mr. G.J.W. Pulles, advocaat te Amsterdam,
tegen
C, bedrijfsarts,
werkzaam te B
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr. W.S. Oostveen-Kouwenhoven, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen 1-11;
- het verweerschrift met de bijlagen 1-4;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is op 12 januari 2016 ter openbare terechtzitting behandeld.
Partijen waren met hun gemachtigden aanwezig; verweerster was eveneens vergezeld van haar leidinggevende (bij arbodienst D) de heer E. Mr. Pulles heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnotitie.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager werkte vanaf 1999 bij F in verschillende functies. Vanaf 30 augustus 2010 heeft klager zijn functie voor langere tijd niet (volledig) kunnen uitoefenen door zowel lichamelijke klachten (frozen shoulder, fotofobie) als latere psychische klachten (burn-out). In zijn jeugd is bij klager het syndroom van Asperger gediagnosticeerd. Tot maart 2012 werd klager begeleid door een (andere) bedrijfsarts, verbonden aan arbodienst D en een arbeidsdeskundige. Vanaf 9 maart 2012 heeft verweerster de begeleiding overgenomen. Klager was toen voor 50% arbeidsongeschikt.
2.2 Verweerster is sinds 2006 als bedrijfsarts werkzaam bij arbodienst D en zij heeft in die hoedanigheid klager begeleid. Het eerste spreekuurcontact was op 9 maart 2012, waarbij verweerster heeft geconstateerd dat sprake is van schouderklachten, Asperger en fotofobie. Het daarop volgende spreekuurcontact was op 12 maart 2012, waarbij verweerster klager onderzocht heeft en in het medisch dossier onder andere heeft genoteerd: “Verder overweeg ik opnieuw specifiek onderzoek te laten verrichten tav client zijn belastbaarheid.” Op 26 maart 2012 is onder meer in het medisch dossier genoteerd dat klager (client) boventallig is en dat voor hem passend werk moet worden gevonden. Voorts is gekozen voor een multidisciplinaire aanpak door stressreductie, adequate pijnstilling, manueel therapeut en opnieuw onderzoek bij G of H. In een mailcontact tussen klager en verweerster op 18 april 2012 is gesproken over het in gang zetten van twee-sporen-beleid ten aanzien van de herbeoordeling van klager: een afspraak plannen bij de I (voor de schouder) en overleg met de werkgever over de kosten. Ook moesten de stukken voor het J worden opgesteld. Bij het consult van 20 april 2014 staat onder andere vermeld: “T.a.v. asperger nu verder onderzoek… mogelijk heeft stress afgelopen periode gezorgd voor burnout achtig beeld.” De volgende lijnen zijn uitgezet: klager zou naar de psycholoog en de I gaan, maar voor de problematiek met de ogen was geen begeleiding nodig (volgens de huisarts). Bij het consult van 10 mei 2012 staat vermeld: “Weer uitgevallen. Klachten van visus. Nu reintegratiedossier opgesteld. Halverwege is client vertrokken (ging allemaal niet meer)…”
2.3 Vanaf mei 2012 is door de casemanager van D de aanvraag voor een WIA-uitkering in gang gezet. Bij brief van 24 juli 2012 van het J aan de F is bekend gemaakt dat de werkgever niet voldaan heeft aan de re-integratieverplichtingen en dat daarom de werkgever een jaar lang(er) het loon van klager moest doorbetalen, tot 26 augustus 2013 (de loonsanctie). De WIA-procedure is toen stopgezet. Op 1 augustus 2012 ontving verweerster dit bericht.
2.4 Op 23 juli 2012 hebben klager en verweerster telefonisch contact gehad; klager meldde zich ziek voor 100% in verband met opname van zijn moeder in het ziekenhuis en de zorgen van/voor zijn vader. Naar het oordeel van verweerster was klager echter nog steeds voor 50% inzetbaar voor zijn werk. Zij heeft klager geadviseerd om contact op te nemen met zijn werkgever; zij heeft toen geen vervolgafspraak gemaakt. In de middag van 23 juli 2012 heeft verweerster nog contact/afstemming gehad met de verzekeringsarts van het J, K. In de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts van 23 juli 2012 staat onder meer opgenomen onder het kopje “informatie van derden”, dat ook volgens verweerster er geen overtuigende noodzaak is voor een medische urenbeperking.
2.5 Op 24 juli 2012 heeft klager telefonisch aan D laten weten dat hij een klacht zou gaan indienen over de gang van zaken, in het bijzonder jegens verweerster.
Bij brief van 30 juli 2012 heeft klager aan D (mevrouw L, de leidinggevende van verweerster) geschreven dat hij een andere bedrijfsarts wilde, omdat hij niet (meer) kon samenwerken met verweerster.
2.6 In het werkhervattingsadvies van 1 augustus 2012 van verweerster staat onder andere vermeld: “Het oordeel van het J is (kort samengevat) als volgt (…) de bank heeft een loondoorbetalingssanctie gekregen van een jaar. (…) Ten aanzien van de arbeidsduur zijn geen beperkingen of voorwaarden gesteld. (…) Kort samengevat: client is volledig inzetbaar voor het eigen werk en heeft alleen beperkingen in het hanteren van lasten zwaarder dan 15 kilo en langdurig boven schouderhoogte actief zijn. Het goede nieuws is dus al met al dat mijnheer A met terugwerkende kracht per 24-7-2012 voor 100% zijn eigen werk mag hervatten. (…) Het is aan de medewerker en werkgever om deze afspraken om te … naar concrete werkhervatting.
2.7 In het dossier van klager is door een baliemedewerker van D aan. L (leidinggevende van verweerster) verslag gedaan van een telefonisch gesprek met klager op 3 augustus 2012. Onder andere is opgenomen dat klager zich vanaf het eerste consult niet gehoord voelde door verweerster en dat hij het niet eens is met de beslissing van klaagster dat hij met terugwerkende kracht vanaf 24 juli 2012 niet meer arbeidsongeschikt is. Hiervoor kan klager bezwaar aantekenen bij het J. Het advies van mw L (bedrijfsarts en leidinggevende van verweerster) is: “Het lijkt me handig om na die uitspraak [beslissing op bezwaar J] om tafel te gaan voor een driegesprek: dhr. A, C en mevrouw L als leidinggevende. Dhr. A wil advocaat meenemen. LG: niet gebruikelijk maar geen bezwaar. In het gesprek wordt hoor en wederhoor toegepast en wordt nadien door mevrouw L bepaald (binnen 1 week uitslag) hoe verder.”
2.8 Op 15 augustus 2012 heeft klager een deskundigenoordeel gevraagd van het J betreffende zijn (door hem betwiste) arbeidsgeschiktheid per 24 juli 2012. Het J heeft per brief van 18 september 2012 gepersisteerd bij dit oordeel en hiervoor verwezen naar de bijgevoegde rapportage van hun verzekeringsarts mevr. M.
2.9 Op 25 september 2012 is klager op het spreekuur bij verweerster gekomen. Bij dat gesprek was op verzoek van verweerster N, mediator, aanwezig. In het medisch dossier staat onder andere vermeld dat klager claimt een burnout te hebben, hetgeen als een irreëel verhaal wordt gekwalificeerd. Er is besloten dat medische informatie zal worden opgevraagd, dat een vervolgafspraak wordt gepland op 9 oktober 2012 en dat tot die tijd klager een “timeout (geen ziekmelding)” krijgt.
2.10 In het dossier staat op 9 oktober 2012 een brief opgenomen (van kennelijk de arbodienst D) over de vervanging van verweerster: In de eerste plaats is het zo dat de F de verzorging van de ziektewet aan D heeft uitbesteed en dat het primair aan D is om medewerkers aan een bedrijfsarts toe te wijzen. Mevrouw C is de bedrijfsarts voor het Functions onderdeel van de bank en vanuit deze rol beoordeelt zij ook de inzetbaarheid van de heer A. Onderstaande kwestie heeft de heer A al eerder bij D aangekaart en in dit verlengde vindt er op 15 oktober een gesprek plaats tussen de heer A en D. Op basis hiervan kan D beoordelen of een wijziging van bedrijfsarts in het geval van de heer A wenselijk is. Op basis van onze ervaring hebben wij alle vertrouwen in mevrouw C(…). Ter beoordeling van de inzetbaarheid van de heer A vindt er op 9 oktober een vervolggesprek plaats tussen de heer A en D (mevrouw C.”
Op diezelfde dag, 9 oktober 2012, heeft (inderdaad) een consult plaatsgevonden bij verweerster, waarbij ook aanwezig was de vertrouwenspersoon van klager * en de mediator N. Onder meer is gesproken over een expertise door een psychiater. De verdere lijn is toen uitgezet als volgt: “- medische info behandelaar client is binnen.
- Voorstel om contra-expertise te doen akkoord.
- Client ondergaat op dit moment nog onderzoek tav ander medisch probleem (…).
- Verder volgende week 16-10 een gesprek met N over mogelijkheden tav vertrek.
- Op 31-10 met N en mij weer een gesprek om alle uitkomsten bij elkaar te leggen en dan gewogen keuze maken.
Tot die tijd geen oordeel over inzetbaarheid client, hij blijft in een time-out.”
2.11 Op 30 oktober 2012 heeft weer een consult plaatsgevonden. In het medisch dossier is onder meer opgenomen dat klager bij de oogarts is geweest, dat de psychiatrische expertise gepland staat voor 31 oktober om 11.15 uur en dat klager te horen heeft gekregen dat zijn functie komt te vervallen. Voorts: “Wachttijd al volledig volgelopen … toen 100% inzetbaar voor werk. Nu weer 100% ziek gemeld met nieuwe diagnose: burnout.” Er is geen vervolgafspraak ingepland in afwachting op het verslag van de specialist (psychiater).
2.12 Op 31 oktober 2012 is in het dossier vermeld dat het gesprek over de klacht tegen verweerster in overleg met alle betrokkenen is uitgesteld tot na het volgende spreekuur.
(Bij brief van 16 november 2012 van F aan de advocaat van klager, (mevr. mr. O,P) heeft F onder meer te kennen gegeven dat verweerster niet vervangen zou worden. Wel was al eerder toegestaan dat klager zich mocht laten vergezellen door een vertrouwenspersoon van de Q bij bezoek aan de bedrijfsarts. Dit was al gebeurd op 25 september 2012, 9 en 30 oktober 2012.)
2.13 Naar aanleiding van de afspraken op 9 oktober 2012 is een contra-expertise besproken en afgesproken is dat een psychiater hiervoor zou worden aangezocht. De (tweede) keuze viel op het R te B. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Daarna heeft op initiatief van de psychiater een aanvullend onderzoek plaatsgevonden door een neuropsycholoog (op 23 november 2012). Op 27 december 2012 ontving verweerster het rapport van het R. Verweerster heeft die eindconclusie op 31 december 2012 (de “terugkoppeling”) doorgestuurd naar klager en diens leidinggevende S van F: “Op 27 december heb ik het verslag ontvangen van de twee verrichte specialistische onderzoeken. De eindconclusie van dit verslag is dat de specialisten geen medisch objectiveerbare aandoening hebben kunnen vaststellen. Derhalve bestaat er vanaf 22-09-2012 geen recht op doorbetaling krachtens WULPZ.”
Kort daarna bleek dat klager nog niet in de gelegenheid was gesteld door het R om zijn visie/commentaar te geven (het zogeheten inzage- en correctierecht).
2.14 Door tussenkomst van de advocaat O heeft klager begin 2013 een onderzoek gevraagd bij T, psychodiagnostiek, omdat klager het niet eens was met de conclusies van verweerster en het J dat hij arbeidsgeschikt was. Het expertiserapport dateert van 10 april 2013. Onder meer volgt uit dit rapport dat klager vanaf mei 2012 in toenemende mate last kreeg van depressieve klachten, maar dat deze klachten ten tijde van het onderzoek verminderd aanwezig waren. De diagnose luidde dat sprake is van een depressieve stoornis, in gedeeltelijke remissie en alcoholmisbruik in vroege gedeeltelijke remissie. De stoornis van Asperger is toen bevestigd. Op 22 september 2012 en op 31 december 2012 was (zeer) waarschijnlijk sprake van een matige tot ernstige depressieve stoornis, waarbij alcoholmisbruik de klachten mogelijk heeft versterkt.
2.15 Op het laatste spreekuurcontact van 21 mei 2013 is het expertiserapport van T besproken. De conclusie van verweerster was dat klager wel medische klachten heeft, maar dat die klachten hem niet ongeschikt maakten voor zijn werk.
3. De klacht en het standpunt van klager
Klager heeft vijf klachtonderdelen geformuleerd, die alle zien op het schenden van de kernwaarden van de bedrijfsarts. Het college begrijpt uit de onderbouwing van de vijf klachtonderdelen (en dit is ook zo besproken ter zitting) dat de volgende verwijten worden gemaakt:
1) Verweerster heeft sinds de aanvang van de begeleiding van klager geweigerd de werkelijke medische feiten onder ogen te zien; hierdoor is klager zowel wat betreft zijn gezondheidstoestand als zijn arbeidsrelatie in een nadeliger positie komen te verkeren.
2) Verweerster heeft geen zorgpakket op maat aangeboden / gerealiseerd.
3) Verweerster heeft zich gedragen als een verlengstuk van de werkgever en geen onafhankelijke positie ingenomen. Zij had ook geen uitspraken mogen doen over loondoorbetaling.
4) Verweerster heeft zich na juli 2012, toen klager vroeg om haar vervanging, niet teruggetrokken maar de begeleiding van klager nog bijna een jaar op zich genomen. Daardoor is de verhouding tussen hen nog verder verstoord geraakt. Klager had aldus geen vrije en ongestoorde toegang tot een andere bedrijfsarts.
5) Verweerster heeft het rapport van het R (en het begeleidend advies) op 31 december 2012 doorgestuurd naar de werkgever van klager, waarmee de privacy van klager is geschonden.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college zal de klachtonderdelen 1 en 2, gezien hun samenhang, gezamenlijk bespreken en beoordelen. De eerste contacten die tussen klager en verweerster plaatsvonden, zoals weergegeven onder de feiten 2.2 en 2.4, geven het college geen aanleiding tot bedenkingen. Dat klager zich vanaf het eerste contact niet gehoord voelde door verweerster, hetgeen het college van hem wil aannemen, is zijn (subjectieve) beleving en in die zin is dat niet (objectief) toetsbaar. De verslaglegging in het medisch dossier en de behandeling van deze zaak ter zitting, geven het college geen aanknopingspunten voor enige objectivering van klagers stelling. Klachtonderdeel 1 is dan ook niet gegrond. Voorts kon verweerster op basis van hetgeen zij op 23 juli 2012 van klager vernam over zijn 100% ziekmelding, concluderen dat klager desalniettemin inzetbaar was voor 50% voor zijn werk. Ook mocht zij haar opvatting hierover delen in het overleg met de J-arts op 23 juli 2012. Wel had verweerster het advies van 24 juli 2012 met klager behoren te bespreken, alvorens zelf op 1 augustus 2012 met een eigen werkhervattingsadvies te komen, nu dit J-advies mede bepalend zou kunnen worden voor de verdere begeleiding (re-integratie) van klager en ook voor zijn juridische positie. Uit de stukken en stellingen van verweerster blijkt niet dat zij in deze periode heeft bijgedragen aan de re-integratie van klager. Ook overigens is het het college niet duidelijk geworden wat de reden of aanleiding is geweest voor het werkhervattingsadvies van 1 augustus 2012, dat verweerster op eigen initiatief heeft opgesteld; zeker nu sprake was van een voor klager niet gunstig J-advies op 24 juli 2012. Van een redelijk bekwaam bedrijfsarts mag worden verwacht dat hij een J-advies bespreekt met zijn cliënt en het toetst op zijn merites voor diens re-integratie. Aan klager had verweerster de mogelijkheid moeten bieden tot stapsgewijze re-integratie. Door haar handelen heeft zij het belang van klager (op re-integratie) uit het oog heeft verloren. In zoverre is klachtonderdeel 2 gegrond.
5.2 Nadat klager een klacht had ingediend jegens verweerster, hetgeen verweerster direct daarna ook bekend was zo bevestigde zij ter zitting, had zij dit wel zelf ook met klager moeten bespreken. Een dergelijke klacht behoort, of deze nu terecht is of niet, in ieder geval aanleiding te zijn voor de bedrijfsarts om dit te bespreken met de cliënt, omdat de cliënt immers niet zomaar naar een andere bedrijfsarts kan overstappen (hetgeen in “gewone” behandelrelaties wel mogelijk is) en in die zin “afhankelijk” is van het contact met de bedrijfsarts; daarvoor dient er wel een vertrouwensrelatie te bestaan. De klacht van klager zag op een vertrouwensbreuk met verweerster en verweerster moe(s)t in haar hoedanigheid als bedrijfsarts beoordelen of klager belastbaar was voor zijn werk; en voorts was het haar taak als bedrijfsarts om – met als uitgangspunt de genoemde beoordeling van de belastbaarheid – klager te begeleiden en ondersteunen in het proces van re-integratie in eigen of passend ander werk; bovendien was zij bekend met de diagnose Asperger bij klager, dus in die zin was ook sprake van een kwetsbare client.
Verweerster heeft ter zitting verklaard dat de klacht van klager jegens haar is afgehandeld volgens de geldende procedure binnen de arbodienst D die er – kort gezegd – op neerkomt dat (…) bij een opzegging van het vertrouwen in de bedrijfsarts door een cliënt de leidinggevende van de bedrijfsarts de situatie beoordeelt en desgewenst mediation inschakelt. Dat moge zo zijn, doch dat laat onverlet dat verweerster als bedrijfsarts de door klager gevoelde vertrouwensbreuk ook persoonlijk onder vier ogen met hem had behoren te bespreken. Klachtonderdeel 4 is dan ook gegrond.
5.3 De opmerking van verweerster in het werkhervattingsadvies van 1 augustus 2012 (zie onder 2.6) dat het goede nieuws is (voor de werkgever) dat klager met terugwerkende kracht vanaf 24 juli 2012 voor 100% inzetbaar was voor zijn werk, is niet gepast tegenover klager. Verweerster behoort zich als bedrijfsarts zowel tegenover de werknemer als tegenover de werkgever neutraal en dus professioneel op te stellen. Het werkhervattingsadvies kreeg klager immers ook onder ogen. In die zin is klachtonderdeel 3 deels gegrond. Dat verweerster zich als verlengstuk van de werkgever heeft gedragen kan hieruit echter niet geconcludeerd worden; in die zin is het klachtonderdeel ongegrond. Dat zij die indruk heeft gewekt, zoals klager stelt, is voorstelbaar.
5.4 Nadat het onderzoek van het R bij verweerster was binnengekomen heeft zij de eindconclusie doorgestuurd naar de werkgever van klager. Het kan verweerster niet verweten worden dat het advies van het R nog niet eerder was aangeboden aan klager ten behoeve van diens inzage- en correctierecht. Verweerster mocht erop vertrouwen dat, toen zij het advies binnenkreeg, het R de (juridische) formaliteiten in acht had genomen jegens klager. Het college heeft geen bedenkingen ten aanzien van het doorsturen van de eindconclusie van het R (zie onder 2.13), namelijk dat de specialisten geen medisch objectiveerbare aandoening hebben kunnen vaststellen. Maar ook hier geldt wat het college hiervoor al heeft opgemerkt onder 5.2: verweerster had de eindconclusie c.q. het rapport van het R wel eerst moeten bespreken met klager nu het voor hem consequenties had voor het verloop van zijn ziekmelding. Voorts is de opmerking over de loondoorbetaling van verweerster als bedrijfsarts, gelet op haar neutrale en onafhankelijke positie ten opzichte van werkgever en werknemer/cliënt, niet gepast; het college verwijst naar hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen. In dit opzicht slaagt klachtonderdeel 5.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klachtonderdelen 2 (geheel), 3 (deels), 4 (geheel) en 5 (deels) gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. De begeleiding van klager en de bespreking van de rapporten is niet geweest zoals van een redelijk bekwaam bedrijfsarts verwacht mocht worden. De klacht van klager jegens verweerster had door haar zelf met hem besproken moeten worden, naast de gevolgde procedurele weg van de arbodienst D. Omdat verweerster niet eerder een maatregel is opgelegd ten tijde van haar handelen in 2012, zal het college hier volstaan met een waarschuwing.
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege:
beoordeelt de klachtonderdelen 2 (geheel), 3 (deels), 4 (geheel) en 5 (deels) gegrond;
legt verweerster de maatregel van waarschuwing op.
Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG
in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact (MC), Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde (TBV) en Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (TvGr) ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gewezen op 12 januari 2016 door:
mr. R.A. Dozy, voorzitter,
P.G.J. Koch, dr. A.N.H. Weel en D.E. de Jong, leden-arts,
mr. dr. A. Wilken, lid-jurist,
mr. S.S. van Gijn, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 februari 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. R.A. Dozy, voorzitter
w.g. S.S. van Gijn, secretaris