ECLI:NL:TGZRAMS:2016:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2015/354P

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:61
Datum uitspraak: 01-11-2016
Datum publicatie: 01-11-2016
Zaaknummer(s): 2015/354P
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager was door de bedrijfsarts doorverwezen naar verweerder, psycholoog, voor een psychologisch onderzoek. Klager verwijt verweerder onzorgvuldigheid en onprofessioneel handelen, ondeskundigheid en niet-objectief handelen. Zo heeft verweerder volgens klager onder meer de persoonsgegevens niet gecontroleerd, is tot onjuiste conclusies gekomen (na onvoldoende onderzoek) en heeft klager onvoldoende in de gelegenheid gesteld om op het concept-rapport te reageren. De psycholoog heeft verweer gevoerd. Deels gegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 24 november 2015 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

GZ-psycholoog,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift;

-                      het aanvullende klaagschrift van 9 december 2015;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      het proces-verbaal van het op 29 april 2016 gehouden vooronderzoek;

-                      de brief van klager van 7 mei 2016 met aanvullende stukken.

De klacht is op een openbare zitting behandeld. Klager was aanwezig. Verweerder was afwezig met bericht van verhindering.

2.         De feiten

2.1.      Klager heeft zich op 16 september 2014 ziek gemeld bij zijn werkgever in verband met vermoeidheidsklachten. Hij was sinds 1 januari 2001 (in ploegendiensten) werkzaam bij E in F.    

2.2.      Klager is door de bedrijfsarts (G) doorgestuurd naar verweerder voor een nader psychologisch onderzoek. Verweerder heeft klager op 27 oktober 2014 onderzocht en hiervan een rapportage opgemaakt d.d. 11 november 2014.

2.3.      Omstreeks november 2014 is klager een aantal weken begeleid door de heer H, praktijkondersteuner van de huisarts. Tevens is hij via de huisarts doorverwezen naar de I.

2.4.      In zijn rapportage heeft verweerder – kort gezegd – geconcludeerd dat er bij klager geen sprake is van pathologie van betekenis, maar wel van malingering (simulatie) en aggravatie. In de rapportage staat onder meer:

            “(…) Testonderzoek

Op de SIMS scoort betrokkene een somscore van 43, bij een afbreekscore van 16. Dat betekent een evidente aanwijzing voor aggravatie en/of malingering.

Dat is in overeenstemming met de klinische indrukken voor zover er klinisch gesproken geen aanwijzingen zijn voor pathologie van betekenis, terwijl betrokkene zich niet in staat acht te werken. Het is echter niet zo dat betrokkene in het gesprek symptomen theatraliseert of nadrukkelijk acteert.

De MMPI-2

De zogenaamde validiteitsschalen van deze vragenlijsten laten zien dat betrokkene, de vragenlijst niet betrouwbaar en valide heeft ingevuld. De zogenaamde F-K index komt uit op een waarde van +27, waar een waarde van +12 of hoger gezien wordt als een sterke aanwijzing voor aggravatie/malingering.

Betrokkene heeft de vragen begrepen en heeft de test niet ad random ingevuld. De controleschalen (VRIN en TRIN) laten dat zien. De vragen zijn consistent ingevuld.

Het klinisch profiel is daardoor niet valide en kan/mag niet worden geïnterpreteerd. Een snelle blik op dat profiel leert dat betrokkene de gehele psychiatrie in zich zou verzamelen en dat is uiteraard ver bezijden de werkelijkheid.

Dit scorebeeld is volledig in overeenstemming met het resultaat van de SIMS.

(…) Overwegingen

In het gesprek is niet veel waar te nemen van pathologie. Hij vertelt zijn verhaal weloverwogen,denkt na over zijn antwoorden, maakt geen theater en speelt geen (meestal atypische) chronische psychiatrische patient.  (…)

Op de gebruikelijke testen gaat betrokkene vervolgens ‘los’ en beweegt hij zich ver buiten de werkelijkheid.

Hoe dan ook, er is om twee redenen geen sprake van stoornissen. In de eerste plaats om inhoudelijke redenen. Hij komt in het gesprek eigenlijk niet veel verder dan vermoeidheidsklachten. In de tweede plaats omdat hij bij de afgenomen testen vooral aggraveert en simuleert.

(…)

(…) Conclusies en beantwoording van de vraagstelling.

Er is geen pathologie van betekenis vastgesteld. Wel zijn er geobjectiveerde argumenten voor aggravatie en malingering.(…)”

2.5.      Verweerder heeft klager inzage gegeven in zijn bevindingen en hem in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van zijn correctierecht. De reactie van klager op de rapportage is als bijlage aan de rapportage gehecht. Hierin staat onder meer:

“(…) - Na het ontcijferen van de moeilijke woorden, heb ik vol verbazing het rapport  doorgenomen. Ik ben dan ook totaal niet eens met uw bevindingen. Naar mijn weten heeft u een beeld geschetst die niet strookt met de realiteit.

- Het concept rapport heb ik samen met mijn behandelend arts, de heer H van het I, doorgenomen. Ook hij kwam tot hetzelfde conclusie.

Al met al kan ik alleen tot de conclusie komen dat ik het niet eens ben met uw bevindingen, hieruit kan dus geen definitief rapport voortvloeien.

Hopelijk heeft u enig begrip voor mijn standpunt. (…)”

2.6.      Op 13 november 2014 is klager weer aan het werk gegaan. Op 23 november 2014 heeft hij zich echter opnieuw ziek gemeld. Hierop is (onder meer gezien de rapportage van verweerder) het loon van klager opgeschort. Klager heeft aan de bedrijfsarts laten weten dat zijn behandelaar drs. H het niet eens was met de rapportage van verweerder. De bedrijfsarts heeft daarop aangegeven dat klager een second opinion kon aanvragen via het J. Klager heeft dit gedaan.

2.7.      Op 10 december 2014 heeft het J op basis van het door klager aangevraagde deskundigenoordeel geoordeeld dat klager op 13 november 2014 zijn eigen werk wel kon doen. Hierop is klager opgeroepen zijn werk weer te hervatten. Uiteindelijk is klager op 9 januari 2015 op staande voet ontslagen.

2.8.      In een brief van 16 januari 2015 van mw. drs. K (psycholoog Q) en mw. drs. L (gezondheidszorgpsychologe) verbonden aan M staat onder meer:

            “Beschrijvende conclusie na CPO

Man van 37 die depressieve klachten rapporteert (somberheid, anhedonie, concentratie en geheugenproblemen, moeheid, piekeren, schuldgevoelens, suïcidale gedachten, prikkelbaarheid), maar ook angstklachten met nachtmerries en beelden overdag. Er is sprake van vermijdingsgedrag en toegenomen wantrouwen in contact met anderen.

Psychotische symptomen zijn niet uit te sluiten. Klachten lijken geluxeerd te zijn nadat ex-partner plotseling uit gezin vertrok vorig jaar en zijn verergerd na het overlijden van zijn broer en een ervaren werkconflict.

Vervolgbeleid/advies

Wij bieden de heer een kortdurend individueel steunend en structurerend traject. In overleg met de heer is besproken dat hij de gesprekken bij de N voortzet, de beide trajecten zullen op elkaar worden afgestemd. Het traject op onze poli zal zich richten op procesdiagnostiek, het verbeteren van de stemming en het aanleren van meer adequate coping.”

En in een brief van 26 mei 2015 van M aan de huisarts staat onder meer:

“De heer is per 23 maart 2015 gestart met een individueel, steunend en structurerend behandeltraject. Het traject is gericht op het stabiliseren van de stemmingsklachten. De focus ligt tevens op het aanleren van meer adequate coping. Daarnaast is het traject gericht op procesdiagnostiek. Er zal binnenkort sprake zijn van een hetero-anamnese met een familielid. De heer heeft zich gedurende het traject gemotiveerd en therapietrouw getoond.

Daarnaast vindt een medicatiecontact plaats bij onze teampsychiater, de heer O. De heer is ingesteld op risperidon, 1,5 mgr 1dd1.

Conform de richtlijn KNMG kunnen we geen uitspraken doen over de prognose ten aanzien van de duur van de behandeling en het herstel.

(…)”

2.9.      Klager heeft zijn ontslag op staande voet aangevochten bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft bij voorlopige voorziening van 12 maart 2015 onder meer geoordeeld dat bij voorlopige voorziening niet geoordeeld kan worden over het ontslag op staande voet, maar dat de loonopschorting een te zwaar middel was. Tevens is bij beschikking van diezelfde datum de arbeidsovereenkomst van klager ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Het gerechtshof heeft de uitspraak van de kantonrechter in hoger beroep bekrachtigd.

2.10.    In de periode van 1 juli 2015 tot en met 8 juli 2015 is multidisciplinair onderzoek verricht, via P, waaronder een persoonlijkheidsonderzoek en een hetero-anamnestisch onderzoek. Klager staat tot heden onder behandeling van een psycholoog en psychiater via P en gebruikt anti-psychotica.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt - zakelijk weergegeven - in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door:

1.    te snel en ten onrechte tot de conclusie te komen dat bij klager sprake was van ‘veinzen’. Verweerder heeft volgens klager ten onrechte geen nader onderzoek verricht naar de uitkomst van de bij hem afgenomen testen en verzuimd navraag te doen bij zijn behandelaren.

2.    geen nazorg te verlenen aan klager en (aldus) blijk te geven van een gebrek aan betrokkenheid bij de psychische toestand van klager;

3.    verkeerde voorletters in de rapportage te zetten en niet te vragen om legitimatie;

4.    de telefoon op te nemen tijdens het onderzoek;

5.    zonder toestemming van klager het rapport door te sturen naar de werkgever en bedrijfsarts.

4.             Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen enkel in zijn verweerschrift bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. Verweerder is noch ter gelegenheid van het vooronderzoek noch ter zitting verschenen.

5.         De beoordeling

Inhoud rapportage

5.1.      Het college stelt voorop dat op de relatie tussen klager en verweerder de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut voor Psychologen van toepassing is (de Code). Daarnaast is het college van oordeel dat in onderhavige zaak acht dient te worden geslagen op de vaste tuchtrechtelijke criteria waaraan een deskundigenrapport wordt getoetst, welke criteria als volgt luiden:

1.    de rapportage vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.    het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te kunnen beantwoorden;

3.    in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.    het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.    de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid

Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door de deskundige - hier de psycholoog - uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.2.      Volgens klager is verweerder ten onrechte tot de conclusie gekomen dat bij hem geen sprake was van echte pathologie, maar dat er geobjectiveerde argumenten aanwezig waren voor aggravatie en malingering. Volgens klager zijn er bij de I meer testen afgenomen. Bij de I is gezegd dat het onderzoek van verweerder dusdanige pieken vertoonde, dat door verweerder beter gekeken had moeten worden naar de uitslag en meer onderzoek had moeten worden gedaan.

5.3.        Verweerder heeft – kort gezegd – aangevoerd dat het onderzoek door P pas acht maanden later heeft plaatsgevonden. Dat klager nu antipsychotica krijgt, kan zo zijn, maar doet niets af aan conclusies van het door verweerder uitgevoerde onderzoek, die op goede en zorgvuldige gronden zijn genomen, aldus verweerder.

5.4.        Verweerder heeft bij klager een SIMS-test afgenomen. Deze test wordt gebruikt om te onderzoeken of er bij een testpersoon aanwijzingen zijn voor aggravatie en/of malingering en wordt gezien als een betrouwbare test. Indien een testpersoon boven een bepaalde grenswaarde uitkomt, is dat een aanwijzing dat de testpersoon zijn testen minder betrouwbaar invult. In dit geval heeft klager blijkens de rapportage van verweerder zo hoog gescoord op deze test, dat de conclusie van verweerder dat sprake is van aggravatie of malingering te verantwoorden is, mede bezien in combinatie met de uitslagen van de validiteitsschalen van de MMPI-2. Dat neemt niet weg dat er omstandigheden zijn, waaronder de uitkomsten van voornoemde testen toch onbetrouwbaar kunnen zijn. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de testen worden afgenomen terwijl er bij de testpersoon sprake is van een (actuele) psychose. Dat verweerder in dit geval geen nader onderzoek heeft gedaan naar de hoge “aggravatie en malingering-scores”, acht het college evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hij heeft klager bovendien slechts eenmalig beoordeeld in opdracht van de bedrijfsarts en niet in de rol van behandelaar. Het voorgaande brengt met zich dat de conclusie van verweerder dat er geobjectiveerde argumenten zijn voor aggravatie en malingering door klager, niet in strijd is met voornoemde normen.

5.5.        Evenmin heeft verweerder naar het oordeel van het college onzorgvuldig gehandeld door geen nadere informatie op te vragen bij behandelaren, aangezien niet gebleken is dat klager ten tijde van het onderzoek door verweerder al onder behandeling was van een psycholoog en/of psychiater. Klager had op dat moment alleen nog gesprekken gehad met de praktijkondersteuner van de huisarts. Verweerder behoefde de afronding van zijn onderzoek niet op te schorten in afwachting van een (nog aan te vangen) onderzoek door de I.

5.6.        Het voorgaande brengt met zich dat de rapportage van verweerder in overeenstemming is met de in 5.1 genoemde eisen die aan een rapportage kunnen worden gesteld. Verweerder heeft in zoverre niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel 1 is dus ongegrond.

Nazorg

5.7.        Klager heeft ter zitting toegelicht dat hij begrijpt dat verweerder in zijn onderzoeksrol geen nazorg hoefde te bieden, maar dat hij deze klacht aldus bedoelt, dat hij na de rapportage geen gesprek meer met verweerder heeft kunnen voeren over de uitkomsten van de rapportage en de invloed die dit op hem heeft gehad. Klager vindt het ook moeilijk te begrijpen dat twee mensen van dezelfde discipline tot zulke verschillende conclusies komen. Verweerder bleek voor hem ontraceerbaar en ook na het indienen van de klacht bij dit college heeft klager verweerder niet kunnen spreken.

5.8.        Het college overweegt dat uit de reactie van klager op de rapportage blijkt dat klager nog met veel vragen zat. Uit het klaagschrift blijkt verder dat de rapportage ook veel gevolgen voor klager heeft gehad en dat uit onderzoek bij de I andere uitslagen zijn gekomen. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan geen contact met klager opgenomen om met hem in gesprek te gaan en uitleg te geven. Verweerder is niet verschenen op het vooronderzoek en heeft zich kort voor de mondelinge behandeling ter terechtzitting hiervoor afgemeld. Het college is van oordeel dat verweerder aldus tekortgeschoten is in de zorgvuldige afronding van zijn taak jegens klager en dat hij zich onvoldoende toetsbaar heeft opgesteld. Weliswaar bestaat er geen “verschijningsplicht”, doch in dit geval had verweerder – die psycholoog is – zich beter in de situatie van klager kunnen en moeten verplaatsen en in ieder geval enige respons had kunnen geven op zijn vragen. Klachtonderdeel 2 is gegrond. Het college oordeelt dit niet-handelen van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar, waarbij na te melden maatregel passend wordt geacht.

Overige klachtonderdelen

5.9.        Wat betreft de overige door klager aangevoerde klachten, heeft verweerder naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Klager had niet het recht om de doorzending van het rapport naar de arbo-arts te blokkeren, hij had slechts een correctie- en inzagerecht. Hier heeft hij ook gebruik van gemaakt en de opmerkingen van klager zijn door verweerder bij de rapportage gevoegd. Verweerder heeft de voorletters overgenomen op basis van de aan hem toegestuurde informatie en klager heeft deze in het kader van zijn correctierecht kunnen verbeteren. Ten slotte kan het opnemen van de telefoon tijdens het onderzoek onder omstandigheden als onbeleefd worden beschouwd, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar is dit in beginsel niet. De klachtonderdelen 3, 4 en 5 zijn ongegrond.

5.10.     De conclusie van het voorgaande is dat verweerder wat betreft klachtonderdeel 2 heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          wijst de klacht voor het overige af;

Aldus beslist op 20 september 2016 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

dr. C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, dr. R.J. Takens, leden beroepsgenoot.

bijgestaan door mr. C. Neve, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 1 november 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secre taris                                                                                   WG  voorzitter