ECLI:NL:TGZRAMS:2016:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2015/383T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:60
Datum uitspraak: 25-10-2016
Datum publicatie: 25-10-2016
Zaaknummer(s): 2015/383T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt dat verweerster onder meer dat zij beugels bij zijn kinderen heeft geplaatst, terwijl zij nog niet klaar waren voor een beugel en dat ze de beugels ook veel te lang hebben gedragen. Ook wilde verweerster geen behandelfoto’s afgeven, nadat klager de behandeling had voortgezet bij een orthodontist buiten de praktijk van verweerster. Volgens verweerster waren (enkele) kinderen reeds elders met een orthodontiebehandeling begonnen en was er sprake van therapieontrouw aan de zijde van klager.  Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 15 december 2015 binnengekomen klacht van:

A, 

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

tandarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 18 april 2016 gehouden vooronderzoek. 

Aan partijen is de gelegenheid geboden om in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. In het proces-verbaal van het gehouden verhoor is kort samengevat vermeld dat het niet tot een inhoudelijke bespreking van de klacht is gekomen, omdat klager niet had begrepen dat hij zich had kunnen laten vergezellen door zijn advocaat en dat hij zijn klacht niet zonder dat zijn advocaat aanwezig is, wil bespreken.

De klacht is op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig.

Klager is verschenen in persoon en verweerster werd bijgestaan door mr. Neuschäfer-Greebe. Klager heeft ter zitting een stuk voorgelezen. Dit stuk  is aan het proces-verbaal gehecht.

Voorts werd D, praktijkmanager bij de E, als getuige gehoord.

2.         De feiten

2.1       Klager is vader van F (geboren 06-1994), G (geboren 06-1996), H (geboren 01-1998) , I (geboren 08-2000) en J (geboren 06-2002).

2.2.      Verweerster heeft deze kinderen in behandeling gehad.

2.3.      G is behandeld in de periode van 2 januari 2012 tot en met 8 oktober 2012.

            De behandeling van F is aangevangen op 23 januari 2012. Na een controlebe-       zoek op 11 maart 2013 is hij niet meer verschenen.

            De behandeling van H is gestart op 25 januari 2012. Na een controlebezoek op      13 december 2012 is hij niet meer verschenen.

            De behandeling van I is op 25 januari 2012 aangevangen. Na het plaatsen van       een beugel op 17 december 2012 is zij niet meer verschenen.

            De behandeling van J is aangevangen op 1 december 2012 en na het plaatsen      van een beugel op 20 december 2012 is hij niet meer verschenen.

3.         De klacht en het standpunt van klager

3.1.      De klacht ziet op de behandeling van de kinderen van klager door verweerster in de          periode 2012-2013. Klager heeft gesteld dat verweerster bij zijn kinderen beugels         heeft geplaatst zonder hier goed over na te denken. De kinderen waren nog niet rijp       voor een beugel. Daarenboven heeft verweerster verkeerd materiaal gebruikt bij      de jongste en oudste zoon en heeft verweerster de kinderen de beugels te lang   laten dragen. Verweerster heeft voorts geen enkele uitleg gegeven over het gebruik      en onderhoud van het materiaal. Klager heeft gesteld dat de orthodontist waarbij de             kinderen thans onder behandeling zijn, heeft verklaard dat verweerster alles ver- keerd heeft gedaan. Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht dat onjuist mate-         riaal is gebruikt ter zitting (een deel van het) materiaal getoond.

3.2.      Klager heeft er voorts over geklaagd dat verweerster heeft geweigerd het medisch          dossier en het materiaal af te geven.

3.3.      Klager heeft verweerster ten slotte verweten zowel hem als zijn kinderen zonder respect te hebben behandeld.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van profes-          sioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het         geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig      handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefe-          ning, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klacht-            waardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het college zal deze vraag aan de hand van elk     afzonderlijk geformuleerd klachtonderdeel beantwoorden.

5.2       Het college heeft vastgesteld dat F, G en H, die ten tijde van het indienen van de klacht de leeftijd van zestien jaar hadden bereikt, klager hebben gemachtigd om de klacht in te dienen. De andere kinderen hebben de leeftijd van zestien jaar nog niet bereikt, zodat klager zonder machtiging als hun vertegenwoordiger kan optreden.

5.3.1.   Klager heeft zijn stellingen zoals deze zijn vermeld in 3.1 niet deugdelijk onder-     bouwd.            Ook de door verweerster overgelegde medische dossiers van de kinderen         bieden             geen grondslag om deze stellingen voor juist te kunnen houden. In de medi-     sche dossiers van de kinderen is vermeld welke randvoorwaarden klager heeft ge-         steld bij de behandeling van zijn kinderen. Klager wenste onder meer dat gebruik             werd gemaakt van de gegevens en verstrekte materialen van de vorige behan-     delaar. Uit hetgeen klaagster heeft aangevoerd volgt niet dat het vermelde in de       dossiers voor onjuist moet worden gehouden.  Uit het medisch dossier, noch uit het       gestelde door klager, is het college kunnen blijken dat verweerster door haar hande-        len binnen de door klager aangegeven kaders niet heeft gehandeld binnen de

grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Verweerster is geenszins zonder kennis van de situatie waarin de gebitten van de kinderen verkeerden aangevangen met de behandeling. Verweerster beschikte over de gegevens – waaronder foto’s  van de vorige behandelaar - en zij heeft ook zelfstandig onderzoek verricht. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat  – lettend ook op de leeftijd van de kinderen – de gebruikte materialen ondeugdelijk waren of te lang zijn gedragen. Het college wijst er in dit kader overigens op dat uit de medische dossiers nu juist volgt dat de materialen niet werden gedragen.

5.3.2.   Klagers stelling dat geen enkele uitleg is gegeven over het gebruik en onderhoud van      het materiaal treft geen doel. Uit de medische dossiers volgt dat herhaaldelijk uitleg   is gegeven, is gewezen op het belang van het dragen van het materiaal en uitleg is             gegeven over het onderhoud van het materiaal. De juistheid van het op dit punt           vermelde in de medische dossiers is onderschreven door de getuige.

5.3.3.   Klagers stelling omtrent uitlatingen van de thans behandelend orthodontist treft geen      doel. Een verklaring van deze orthodontist ontbreekt. De door deze orthodontist op      verzoek van het college overgelegde medische dossiers geven geen enkele steun    voor de stelling van klager.

5.3.4.  Het door klager ter zitting getoonde materiaal geeft evenmin een onderbouwing van         de juistheid van de stellingen van klager. Dit reeds omdat verweerster en de getuige   hebben verklaard dat het getoonde materiaal niet in de praktijk wordt gebruikt en          door verweerster niet bij één van de kinderen van klager is geplaatst. Uit de medi-   sche dossiers blijkt niet het tegendeel.

5.4.      Het klachtonderdeel vermeld in 3.2 treft geen doel. De getuige heeft verklaard dat           zowel het materiaal als de medische dossiers van de kinderen op eerste verzoek van    klager aan hem zijn overhandigd. Het standpunt van klager als vermeld in 3.2 kan       niet juist zijn, omdat de dossiers die de thans behandelend orthodontist op verzoek           van het college heeft overgelegd de medisch dossiers van verweerster bevatten.  

5.5.      Het klachtonderdeel vermeld in 3.3 treft evenmin doel. Klager heeft niet uiteengezet        waaruit het gebrek aan respect heeft bestaan. De medische dossiers bevatten geen    aanknopingspunten die duiden op problemen op dit punt. Eerder volgt uit deze dos-    siers dat verweerster het minder gebruikelijke gedrag van klager, bestaande onder   meer uit het herhaaldelijk zonder een afspraak te hebben naar de praktijk  komen,           het vervolgens negeren van de assistente en – ook als verweerster aan het behande-       len was – het betreden van de behandelkamer, met de mantel der liefde heeft bedekt. Ook blijkt uit de dossiers dat verweerster, dan wel een medewerker van de    praktijk, heeft gepoogd contact te houden met klager en zijn kinderen teneinde tot    een deugdelijke behandeling te komen. Herhaaldelijk is ook gepoogd klager van het    belang van onder meer goed onderhoud en regelmatige controles te doordringen. Het    college sluit geenszins uit dat klager, gelet op zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal zoals ter zitting is gebleken, niet steeds alles goed heeft begrepen, doch dit kan verweerster gelet op de gepleegde inspanningen niet worden ver         weten.             

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Ongegrond:

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 13 september 2016 door:

mr. J. Brand, voorzitter,

R. Müller, H.C. van Renswoude en drs. E.C.L. Fritschy, leden-tandarts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 25 oktober 2016  door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g  secretaris                                                           w.g. voorzitter