ECLI:NL:TGZRAMS:2016:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2015/344T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:47
Datum uitspraak: 09-08-2016
Datum publicatie: 09-08-2016
Zaaknummer(s): 2015/344T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster is de moeder van een minderjarige dochter. Zij verwijt verweerster ten onrechte een kies te hebben getrokken. Verweerster voert aan dat het element te veel door caries is aangetast

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 10 november 2015 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

tandarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de op 21 januari 2016 binnengekomen originele foto’s;

-                      het proces-verbaal van het op 8 april 2016 gehouden vooronderzoek.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd vergezeld door haar dochter D.

2.         De feiten

2.1       Op 25 november 2010 is klaagster voor de eerste keer met haar dochter D -geboren op 8 oktober 2000- (hierna ook te noemen: patiënte)  bij stichting E te B bij een daar werkzame mondhygiëniste geweest. Er is een intake geweest, er zijn röntgenfoto’s bij haar dochter gemaakt en er is geadviseerd twee kiezen bij D te trekken.

2.2       Op 15 december 2010 heeft verweerster, die destijds werkzaam was voor stichting E, twee kiezen (35 en 36) geëxtraheerd.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht, zoals nader gepreciseerd tijdens het vooronderzoek, houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster op 15 december 2010 twee kiezen (35 en 36) heeft getrokken bij haar dochter D.

Klaagster is van mening dat verweerster andere behandelmogelijkheden had moeten overwegen. Voorts stelt zij dat verweerster haar had gezegd dat de ontstane gaten dichtgemaakt zouden kunnen worden met een beugel in combinatie met de werking van de verstandskiezen en dat zij daarom heeft ingestemd met het trekken.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Gebleken is dat de intake en indicatiestelling van patiënte niet door een tandarts zijn geschied, maar door een in de praktijk werkzame mondhygiënist. Het bij die gelegenheid gemaakte behandelplan is niet meer te achterhalen, omdat dit met potlood was opgeschreven en is uitgegumd nadat de behandeling had plaatsgevonden, zo heeft verweerster ter terechtzitting toegelicht. Voorts is niet gebleken dat naar behoren is gecommuniceerd over de voorgenomen behandeling. Verweerster zag patiënte op 15 december 2010 voor het eerst en is direct overgegaan tot een restauratieve behandeling van de 36. Tijdens deze behandeling heeft zij besloten de elementen 35 en 36 te extraheren. Hoewel er overleg met klaagster is geweest, is het college van mening dat klaagster onvolledig is geïnformeerd over de behandelopties en de consequenties van de extracties.

5.2.      Klaagster heeft onbestreden gesteld dat zij verweerster heeft meegedeeld dat zij een voorkeur had voor elke andere optie dan extraheren van de elementen.

Verweerster heeft het college er niet van kunnen overtuigen dat het extraheren van beide elementen een weloverwogen keuze is geweest en dat dit in de gegeven situatie de enige mogelijkheid was. Patiënte was immers goed behandelbaar, zij was goed verdoofd, het was mogelijk een cofferdam aan te leggen.

Ook gezien de voorafgaand aan de behandeling gemaakte foto’s moet het volgens het college mogelijk zijn geweest de elementen nog (langer) te behouden, zeker de 36. Dan waren er betere mogelijkheden geweest voor een lange termijnoplossing.

Hier komt nog bij dat patiënte en haar moeder niet goed zijn geïnformeerd over de gevolgen van de extracties. Verweerster had patiënte en haar moeder op mogelijke vervolgbehandeling behoren te wijzen en bijvoorbeeld patiënte eerder moeten verwijzen naar de orthodontist. Dat zij daarvoor op dat moment nog niet aanvullend verzekerd was doet daar niet aan af.

5.3.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagsters dochter had behoren te betrachten.

5.4.      Ambtshalve overweegt het college nog het volgende. Het bevreemdt het college dat de intake bij verweersters werkgever niet door een tandarts maar door een mondhygiënist geschiedt, die een behandelplan maakt. Tot verbazing van het college wordt dit behandelplan met potlood opgeschreven en uitgegumd als het is uitgevoerd. Op die wijze is niet na te gaan wat het behandelplan inhield. Tenslotte heeft het college moeten constateren dat niet gedeclareerde verrichtingen niet werden genoteerd. Op die wijze wordt het doel van het maken van aantekeningen – een verslag van de behandeling, zodat latere raadpleging door opvolgende behandelaren of patiënten mogelijk is – veronachtzaamd.

5.5.      De oplegging van na te melden maatregel is passend. Het college neemt daarbij enerzijds in aanmerking de ernst van het gebeurde alsmede het feit dat verweerster ter zitting weinig zelfinzicht toonde. Anderzijds is niet gebleken dat verweerster eerder in aanraking is geweest met de tuchtrechter.

5.6.      Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Nederlands Tandartsenblad ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist op 28 juni 2016 door:

mr. W.A.H. Melissen, voorzitter,

drs. E.C.L. Fritschij, H.C. van Renswoude en E.M.J. Muller, leden-tandarts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 9 augustus 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris w.g. voorzitter