ECLI:NL:TGZRAMS:2016:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/108GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:42
Datum uitspraak: 26-07-2016
Datum publicatie: 26-07-2016
Zaaknummer(s): 2016/108GZP
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager heeft tijdens zijn verblijf in een TBS-kliniek therapie gevolgd bij verweerster. Klager zegt van een medepatiënt te hebben vernomen dat verweerster vertrouwelijke informatie over hem met deze medepatiënt zou hebben gedeeld. Klager verwijt verweerster aldus schending van haar beroepsgeheim en onzorgvuldig handelen. Verder is volgens klager sprake van grensoverschrijdend, onprofessioneel gedrag en het creëren van een gevaarlijke situatie in de TBS-kliniek.  Ongegrond.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 30 maart 2016 binnengekomen klacht van:

A,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem,

tegen

B,

gezondheidszorgpsycholoog,

destijds werkzaam te C in de D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. C.J. van Weering, advocaat te Leiden.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de brief van mr. Louwerse d.d. 13 juni 2016 waarin zij meedeelt dat zij ter zitting van 14 juni 2016 niet aanwezig zal zijn.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. C.J. van Weering.

Mr. Van Weering heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De feiten

2.1       Klager verbleef sinds 20 april 2012, in verband met een aan hem in 2004 opgelegde maatregel van TBS met dwangverpleging voor (onder meer) het plegen van een zedendelict, in de D te C (hierna: de kliniek). Tot medio 2013 is er contact geweest tussen klager en verweerster in het kader van het opstellen van een delict scenrario analyse. Sindsdien bestond er geen contact meer tussen klager en verweerster. In 2016 is de dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd.

2.2.      In 2015 heeft er in de kliniek een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en de meerderjarige dochter van een medepatiënt (hierna: de medepatiënt). De dochter van de medepatiënt had contact opgenomen met de afdeling waar klager en zijn medepatiënt verbleven om met haar vader te spreken. Toen bleek dat haar vader niet aanwezig was heeft klager met haar een telefoongesprek gevoerd. Klager heeft tegen de medepatiënt verteld dat hij een telefoongesprek met zijn dochter had gevoerd.

2.3.      Sinds het telefoongesprek is de verhouding tussen klager en de medepatiënt onder spanning komen te staan.

2.4.       De medepatiënt heeft tijdens een therapeutische setting met verweerster, die in die periode zijn behandelaar was, met haar gesproken over het bewuste telefoongesprek.

2.5.      In de kliniek geldt het beleid dat aan patiënten geen informatie wordt verschaft over het delict of de delicten waarvoor medepatiënten de TBS-maatregel opgelegd hebben gekregen (hierna: het indexdelict).

2.6.      De medepatiënt heeft schriftelijk aan de advocaat van klager verklaard, voor zover hier van belang:

“(..)      Ik wil u bij deze te kennen geven dat ik therapie heb gehad bij [verweerster, college]. Tijdens een sessie met haar, door een situatie die ik had met uw cliënt [klager, college], heeft zij mij informatie gegeven over uw cliënt. Of dit op waarheden geschied doet mij er niet toe, maar ze heeft mij en dhr. A in een gevaarlijke situatie gebracht. Zij vertelde mij dat uw cliënt een gevaarlijke zedenpatiënt zou zijn, terwijl ik dat nooit te horen mag krijgen van haar. (..)”

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden. Zij heeft de medepatiënt, naar aanleiding van het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de dochter van de medepatiënt en klager, verteld dat aan klager de TBS-maatregel was opgelegd voor een zedendelict. Daarmee heeft zij een gevaarlijke situatie voor klager binnen de kliniek gecreëerd. De spanning die daardoor is ontstaan tussen de medepatiënt en klager had immers uit de hand kunnen lopen. Bovendien heeft zij met haar handelen inbreuk gemaakt op de privacy van klager.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het veronderstelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.      Uit artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de hulpverlener ervoor zorgdraagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt.

5.3.      De vraag die beantwoord dient te worden is of verweerster aan de medepatiënt inlichtingen heeft verschaft over klager, zonder toestemming van klager. Indien dit vast komt te staan, is verweerster bij haar beroepsmatig handelen niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.4.      Verweerster heeft ontkend dat zij aan de medepatiënt inlichtingen heeft verstrekt over het door klager gepleegde indexdelict. Volgens haar heeft zij de medepatiënt, in het kader van zijn behandeling, slechts in algemene zin erop gewezen dat het niet verstandig is om kinderen of minderjarige kinderen contact te laten hebben met patiënten uit de TBS-kliniek.

5.5.      Het college is van oordeel dat het in zijn algemeenheid binnen het systeem van de wet past om binnen een therapeutische setting, in het kader van een behandeling, in algemene termen te spreken over medepatiënten en de sociale interactie op de afdeling waar deze patiënten verblijven. Hoewel in sommige klinieken, met toestemming van de patiënten, openlijk wordt gesproken over de door hen gepleegde indexdelicten, geldt in het geval van de kliniek juist het tegenovergestelde. Daar is de afspraak dat door en met de patiënten niet wordt gesproken over de door de medepatiënten gepleegde indexdelicten.

5.6.      Verweerster heeft ontkend dat zij aan de medepatiënt heeft verteld voor welk indexdelict klager in de kliniek verbleef. Nu klager niet heeft deelgenomen aan het gesprek tussen verweerster en de medepatiënt, en verweerster en de medepatiënt allebei een andere lezing hebben van hetgeen verweerster tijdens dat gesprek heeft gezegd, kan niet worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de medepatiënt van klager minder geloof verdient dan dat van de verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van de medepatiënt van klager en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.7.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist op 14 juni 2016 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

drs. L.J.J.M. Geertjens, drs. E.S.J. Roorda-de Man en drs. P. Citroen, leden gezondheidszorgpsycholoog,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr. M.G. Verkerk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 26 juli 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter