ECLI:NL:TGZRAMS:2016:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2015/099VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:11
Datum uitspraak: 23-02-2016
Datum publicatie: 23-02-2016
Zaaknummer(s): 2015/099VP
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerster dat zij haar (tijdens hypnotherapie ivm flauwvallen) onjuist heeft behandeld. Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan machtsmisbruik, bedreiging en mishandeling (geestelijk en lichamelijk). Ook heeft zij klaagster onthouden van medisch noodzakelijke zorg en medicatie en haar geheimhoudingsplicht geschonden. Gegrond, berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 maart 2015 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

voormalig verpleegkundige,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de brief van klaagster, met bijlagen, binnengekomen op 2 juni 2015;

- de brief van verweerster, binnengekomen op 15 juni 2015;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 25 september 2015 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- de brief van verweerster met opmerkingen over het proces-verbaal, binnengekomen op 15 oktober 2015;

- de brief van klaagster met bijlagen, binnengekomen op 11 januari 2016.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Ter zitting is E op verzoek van verweerster als getuige gehoord.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster, geboren september 1994, is van augustus 2010 tot en met januari 2011 onder behandeling geweest van BIG-geregistreerd gz-psycholoog en psychotherapeut E (hierna: E). Klaagster was destijds 15 jaar oud en leed onder andere aan wegrakingen. E heeft klaagster in die periode acht maal behandeld, onder andere met EMDR-therapie. In het behandelplan van augustus 2010 (hierna: het behandelplan) staat het volgende, voor zover hier van belang, genoteerd:

´(…)

Klachten/hulpvraag

A is de afgelopen 3 jaar stelselmatig, zowel geestelijk als lichamelijk geïntimid

eerd en bedreigd, hetgeen onlangs naar buiten is gekomen. Ze is medisch uitgebreid onderzocht in verband met wegrakingen in diezelfde periode; (..). Mogelijk is er sprake van een traumagerelateerde klacht. A kan nauwelijks iets vertellen over het gebeurde, maar wil dit wel en hoopt dat hier te kunnen leren.

(..)

Beschrijvende diagnose:

Een bijna 16-jarige puber met ernstige traumatische ervaringen gedurende langere tijd (3 jaar), waardoor haar ontwikkeling (zowel lichamelijk als geestelijk) lange tijd onder druk heeft gestaan.

(..)

Beleid:

Door voorzichtige aanpak in individuele gedragstherapeutische gesprekken, meer zicht krijgen op aard en omvang van de traumatische ervaringen, om deze vervolgens te behandelen en A weer een normaal ontwikkelingsverloop te kunnen doen hebben. (..)’

2.2. Om de effectiviteit van de behandeling van klaagster te vergroten, met het oog op het moeilijk kunnen praten over het gebeurde door klaagster, is E op internet op zoek gegaan naar een hypnotherapeut in de buurt van de woonplaats van klaagster. Zij is daarbij op verweerster gestuit. Verweerster was tot eind januari 2014 BIG-geregisteerd verpleegkundige, maar is sinds 1999 niet meer als zodanig werkzaam.

2.3. E heeft verweerster vanaf 30 september 2010 tot eind 2010 via een verlengde arm-constructie ingezet voor de behandelingen van klaagster. Het behandelplan is niet aangepast. Verweerster heeft E per e-mail en in persoon geïnformeerd over de voortgang van de behandeling. Verweerster heeft in die periode ter verbetering van de interactie in het gezin van klaagster twee familiegesprekken gevoerd met klaagster en (één van) haar ouders. E was hierbij aanwezig.

2.4. Klaagster is vanaf begin januari 2011 onder volledige behandeling van verweerster gekomen. E heeft op dat moment haar dossier van klaagster gesloten.

2.5. In het procesdossier zitten onder andere de volgende stukken:

- een e-mail van 5 januari 2011 van verweerster aan klaagster waarin het volgende, voor zover hier van belang, staat vermeld:

´(..)

Als jouw psychotherapeut herken ik jou (..)’

(..)’

- een factuur van 5 januari 2011 van verweerster aan klaagster waarop het volgende, voor zover hier van belang, staat vermeld:

‘(..)

registratie: C. Hypnotherapeut NBVH X

Transpersoonlijk-Psychodramatherapeut, Lid: VVP Geregistreerd:NVVP XX

BIG XXX Lid van de vereniging voor Transpersoonlijke psychiatrie. (..)’

- een e-mail van 27 mei 2011 aan de ouders aan klaagster heeft verweerster als volgt ondertekend:

‘(..)

In vertrouwen en met vriendelijke groet

C; psychotherapeut/psychodramaturg/hypnotherapeut (..)’

2.6. Eind mei 2011 is er een einde gekomen aan de behandelrelatie tussen klaagster en verweerster.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerster dat zij

1. zich ten onrechte heeft voorgedaan als BIG-geregistreerd psychotherapeut. Klaagster is ervan uitgegaan dat verweerster BIG-geregistreerd psychotherapeut was aangezien zij klaagster psychotherapeutisch zou behandelen in na- en opvolging van de psychotherapeutische behandelingen van E. Ook heeft verweerster zich in een aantal e-mails en facturen jegens klaagster als ‘haar’ BIG-geregistreerd psychotherapeut gepresenteerd. Pas na afloop van de behandeling is klaagster gebleken dat verweerster geen BIG-geregistreerd psychotherapeut maar BIG-geregistreerd verpleegkundige was.

2. zich als BIG-geregistreerd verpleegkundige niet heeft gehouden aan haar beroepscode door handelingen uit te voeren waartoe zij niet bevoegd was;

3. zich ten opzichte van klaagster schuldig heeft gemaakt aan

a) oplichting,

b) machtsmisbruik,

c) bedreiging,

d) intimidatie,

e) onttrekking aan het ouderlijk gezag,

f) mishandeling in geestelijke en lichamelijke zin,

g) het onthouden van medisch noodzakelijke zorg en medicatie,

h) schending van de geheimhoudingsplicht,

i) het niet geven van informatie over de behandeling,

j) het niet doorverwijzen van klaagster naar een andere therapeut,

k) het aanzetten tot prostitutie.

4. Het standpunt van verweerster

Het primaire verweer is dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klachten nu zij geen verpleegkundige handelingen bij klaagster heeft verricht. Voorts heeft verweerster de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen inhoudelijk bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid; het primaire verweer.

5.1. Het college zal eerst beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Het college stelt voorop dat sprake is van een rechtsgeldige BIG-inschrijving van verweerster als verpleegkundige in de periode waarop het verweten handelen ziet. Het college is dus bevoegd de ingediende klacht in behandeling te nemen.

5.2. In het kader van de ontvankelijkheid moet vervolgens worden beoordeeld of het verwijt dat verweerster wordt gemaakt tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten oplevert op grond van de eerste of tweede tuchtnorm als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a of sub b van de Wet BIG. Daarvoor is vereist dat sprake is van handelen ‘in die hoedanigheid’ waarvoor een inschrijving in het BIG-register bestaat. In dit geval moet dus getoetst worden of sprake is van handelen in de hoedanigheid van verpleegkundige.

5.3. Uit de stukken en uit hetgeen op de zitting is besproken, is het college niet gebleken dat verweerster verpleegkundige handelingen bij klaagster heeft verricht. Van handelen ‘in die hoedanigheid’ waarvoor de verpleegkundige inschrijving in het BIG-register bestaat is dus geen sprake. Nu het onder 2 genoemde verwijt direct betrekking heeft op het handelen van verweerster als BIG-geregistreerd verpleegkundige, is klaagster ten aanzien van dat klachtonderdeel niet-ontvankelijk. Datzelfde geldt voor klachtonderdeel 3 nu ook van de daarin gemaakte verwijten niet vast is komen te staan dat verweerster zich daaraan als verpleegkundige schuldig heeft gemaakt. Voor de goede orde merkt het college op dat zelfs indien vast zou komen te staan dat verweerster heeft gehandeld als psychotherapeut of juist als hypnotherapeut, zoals partijen over en weer stellen, klaagster in die klachtonderdelen niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Voor beide hoedanigheden bestaat immers geen inschrijving in het BIG-register. Voor de duidelijkheid voegt het college daar nog aan toe dat zij alleen het handelen kan beoordelen van personen die vallen onder het BIG-register.

5.4. Wat betreft klachtonderdeel 1 is klaagster ontvankelijk. Het verwijt dat verweerster zich ten onrechte als BIG-geregistreerd psychotherapeut gepresenteerd heeft, kan worden getoetst nu het verwijt zich richt op de periode dat verweerster als verpleegkundige BIG-geregistreerd was.

Inhoudelijke beoordeling klachtonderdeel 1

5.5. Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich geen psychotherapeut voelt en klaagster ook niet als psychotherapeut maar als hypnotherapeut heeft behandeld. Voor zowel E, de ouders van klaagster als klaagster was duidelijk dat zij geen BIG-geregistreerd psychotherapeut was, aldus verweerster.

5.6. Als uitgangspunt geldt dat artikel 4 lid 2 Wet BIG het verbiedt de beschermde titel van psychotherapeut (artikel 3 Wet BIG) te voeren als niet over een dergelijke BIG-registratie wordt beschikt.

5.7. Vast staat dat verweerster niet over een BIG-registratie als psychotherapeut beschikt. In het licht van voormeld uitgangspunt is zij dan ook niet bevoegd die specialistentitel te voeren en mag zij evenmin de schijn wekken als psychotherapeut te handelen. Het college is van oordeel dat verweerster dat verbod heeft overtreden. Daartoe is het volgende redengevend. Uit het dossier blijkt niet dat verweerster bij aanvang van de behandeling op 30 september 2010 aan klaagster duidelijk heeft gemaakt dat zij, anders dan verwijzer E, zelf geen BIG-geregistreerd psychotherapeut maar hypnotherapeut was. Dergelijke feiten en/of omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Als opvolgend behandelaar had dit wel op haar weg gelegen. Haar enkele stelling dat het voor alle betrokkenen duidelijk was in welke hoedanigheid en in welk verband zij klaagster als cliënte van E overnam en zou behandelen, vindt het college niet voldoende. Dit geldt des te meer nu verweerster zich afficheert als NAP-psychotherapeut en korte tijd na aanvang van de behandeling twee familiegesprekken met klaagster en haar ouders heeft gevoerd. Deze familiegesprekken hadden tot doel de familiecommunicatie te verbeteren, hetgeen meer als een psychotherapeutische dan als een hypnotherapeutische behandeling kan worden bestempeld. Met het voeren van dergelijke gesprekken in het bijzijn van E heeft verweerster in elk geval de schijn gewekt psychotherapeut te zijn. Datzelfde geldt voor het op facturen vermelden van een enkel BIG-nummer zonder nadere aanduiding van de hoedanigheid waarvoor die BIG-registratie geldt. Van klaagster kan als leek niet worden gevergd dit nummer als verpleegkundige-registratie te herkennen. Maar niet alleen heeft verweerster op bovengenoemde, meer indirecte wijze, de schijn van de hoedanigheid van psychotherapeut gewekt, ook heeft verweerster zich blijkens de onder 2.5. genoemde - niet weersproken - producties zich tweemaal jegens klaagster als ‘haar’ psychotherapeut gepresenteerd. Zij heeft dit gedaan met de wetenschap dat zij die beschermde titel niet mocht voeren maar heeft daarvan toch geen afstand genomen. De verweren dat de auto-correctie van de computer van verweerster ‘hypnotherapeut’ heeft veranderd in

‘psychotherapeut’ en dat de vermelding van haar BIG-nummer noodzakelijk is om de declaraties vergoed te krijgen van de zorgverzekeraar, wat daarvan ook zij, nemen niet weg dat verweerster verantwoordelijk is voor de juiste aanduiding van haar titel. De genoemde omstandigheden ontslaan verweerster niet van die professionele verplichting.

5.8. De conclusie van het voorgaande is dat verweerster onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de schijn te wekken dat zij BIG-geregistreerd psychotherapeut was en door meermalen een titel te gebruiken waartoe zij niet bevoegd was. Klachtonderdeel 1 is gegrond. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.9. Wat betreft de op te leggen maatregel, houdt het college rekening met het feit dat verweerster gedurende een intensieve periode van tien maanden klaagster heeft behandeld en begeleid. Zwaarwegend voor het college is dat klaagster destijds een jonge, kwetsbare, minderjarige adolescente was die kampte met een complexe psychische problematiek. Naar haar eigen zeggen was verweerster op dat moment de enige die zij vertrouwde. Verweerster heeft nagelaten deze kwetsbare jongere duidelijk te maken wat zij voor haar kon betekenen en vooral waar de grenzen van haar kennis en kunde lagen. Dit nalaten is laakbaar. Hoewel verweerster zich niet eerder voor het tuchtcollege heeft hoeven te verantwoorden en haar BIG-registratie inmiddels is verlopen, is het college van oordeel dat de maatregel van berisping passend is.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is, op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege

- verklaart klaagster wat betreft klachtonderdelen 2 en 3 niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- berispt verweerster en

- bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nursing en V&VN-magazine ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 15 januari 2016 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

drs. P.A. Arnold, M. Mansfeld M.A.N.P., E.M. Vink-de Goeij, leden-verpleegkundigen,

mr. dr. E. Pans, lid-jurist,

mr. C.G.J. Pluijgers, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 februari 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. C.G.J. Pluijgers, secretari s