ECLI:NL:TGZCTG:2016:96 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.022
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:96 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-03-2016 |
Datum publicatie: | 08-03-2016 |
Zaaknummer(s): | c2015.022 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verzekeringsarts, inhoudende het niet serieus nemen van de medische klachten van patiënt, onbehoorlijk gedrag tijdens spreekuurcontacten, een onjuiste en onvolledige probleemanalyse en het niet serieus nemen van de medische expertise van de behandelend psychiaters. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege merkt patiënt aan als klager (in plaats van zijn dochter) en verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.022 van:
A., wonende te B., appellant, gemachtigde: mr. P.M.M. Dezfouli, advocaat te Den Haag,
tegen
C., verzekeringsarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr.drs. A.G. Jansen, werkzaam te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna: klager- heeft op 16 december 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna: de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 oktober 2014, onder nummer 2013-297 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft vervolgens de gronden van het hoger beroep nader aangevuld. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 februari 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, en de verkeringsarts, eveneens bijgestaan door een gemachtigde.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“ 2. De feiten
2.1 Klaagster is de dochter van de heer A., geboren op 15 oktober 1970 (hierna te noemen: patiënt).
2.2 Patiënt was van december 2010 tot zijn uitval vanwege o.m. hoofdpijnklachten in oktober 2011 werkzaam in de tuinbouw. Per 24 november 2011 werd patiënt arbeidsgeschikt verklaard, waartegen hij tevergeefs bezwaar, beroep en hoger beroep heeft ingesteld.
2.3 Sinds 2012 was patiënt onder behandeling bij psychiater D., werkzaam bij E.. Psychiater D. heeft patiënt voor een second opinion verwezen naar psychiater F. (G.), die patiënt op 17 september 2013 heeft beoordeeld.
2.4 Op 10 juli 2013 meldde patiënt zich vanuit de WW opnieuw ziek wegens
dezelfde klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft verweerster, werkzaam als verzekeringsarts bij UWV, patiënt op 5 augustus 2013,
20 september 2013 en 25 oktober 2013 op het spreekuur gezien. Patiënt werd tijdens deze spreekuren begeleid door respectievelijk de heer H. (op 5 augustus), zijn ex-vrouw I.(op 20 september) en klaagster (op 25 oktober). Patiënt had deze personen meegenomen, omdat hij naar zijn mening onvoldoende de Nederlandse taal spreekt. Op 25 oktober 2013 was er tijdens het spreekuur ook een tolk van UWV aanwezig.
2.5 Op 22 augustus 2013 is door verweerster een Probleemanalyse betreffende
patiënt opgesteld. De conclusie luidde: “Uit dit onderzoek komen geen argumenten naar voren om arbeidsongeschikt aan te nemen: noch per datum ziekmelding noch per datum spreekuur. Er wordt eerst medische informatie opgevraagd voordat er een conclusie wordt afgegeven.”
2.6 Patiënt heeft tegen die Probleemanalyse bezwaar gemaakt en heeft bij UWV een klacht ingediend. Zowel het bezwaar als de ingediende klacht zijn
ongegrond verklaard.
2.7 Tijdens het laatste gesprek op 25 oktober 2013 heeft verweerster aan patiënt
meegedeeld - dit is bij brief van 28 oktober 2013 nog schriftelijk bevestigd - dat zij het noodzakelijk vond dat een psychiatrische expertise zou plaatsvinden. Patiënt heeft daartegen geprotesteerd. Verweerster heeft klager hierop meegedeeld dat als hij niet zou meewerken, het gevolgen zou hebben voor zijn uitkering.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven:
- het niet serieus nemen van de medische klachten van patiënt en zijn medische
voorgeschiedenis;
- schoffering, onbehoorlijk gedrag en insinuatie tijdens de spreekuurcontacten;
- dat de probleemanalyse / plan van aanpak onvolledig en onjuist is;
- het niet serieus nemen van de medische expertise van de behandelend
psychiaters van patiënt en het afdwingen van een psychiatrische expertise.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Alvorens in te gaan op de klachtonderdelen merkt het College het volgende op.
De taak van een verzekeringsarts is om tot een objectief oordeel te komen over de mate van arbeidsongeschiktheid. Tijdens het spreekuur bij een verzekeringsarts worden er onderzoeksvragen gesteld om de claim op een uitkering te kunnen beoordelen. Voor die beoordeling heeft de verzekeringsarts een goed inzicht nodig in de problematiek en de gevolgen hiervan op het functioneren van de patiënt. Het is daarbij van groot belang dat de patiënt antwoord geeft op de gestelde vragen. De verzekeringsarts bepaalt welke informatie wel of niet van belang is voor een medische beoordeling. Elke (verzekerings-)arts wil in principe van de betreffende belanghebbende zelf tijdens een spreekuurcontact horen wat diens klachten zijn. Als een begeleider/tolk te veel een eigen verhaal vertelt en feitelijk niet alleen vertaalt, kan deze met recht gevraagd worden om zich te beperken tot uitsluitend vertalen.
5.2 Het College is van oordeel dat verweerster conform de richtlijnen en geldende methodiek de medische beoordeling heeft verricht. Verweerster heeft zich enerzijds gebaseerd op de in het dossier reeds aanwezige behandelinformatie en heeft daarnaast ook zelf nog behandelinformatie opgevraagd, onder meer bij de behandelend psychiater en huisarts, om te beoordelen of de beschikbare behandelinformatie nog actueel was. Er bleek geen sprake te zijn van toename van de klachten sinds de laatste ‘herstelmelding’. De conclusie van de neuroloog
d.d. 5 maart 2013 naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek (o.a. MRI-hersenen en PET-scan) luidde: “cognitieve stoornissen en stemmingsstoornissen zonder aantoonbare neurologische problematiek ondanks uitgebreide neurologische analyses…”. Advies en beleid: expectatief; bij toename van neurologische klachten her-evaluatie”. Uit het neurologisch onderzoek vloeiden derhalve geen beperkingen voort. Ook uit de opgevraagde informatie van de maag-darm-lever (MDL)arts bleek dat patiënt op MDL terrein bij het laatste bezoek in juli 2013 geen klachten had.
Verweerster heeft toegelicht dat ‘het plan van aanpak’ de inhoud van de door haar na het eerste spreekuur opgestelde probleemanalyse betrof. Tijdens de door patiënt ingestelde bezwaarprocedure was afgesproken dat patiënt de door hem ervaren onjuistheden tijdens het tweede spreekuur naar voren zou brengen. Verweerster vernam tijdens dit spreekuur (op 20 september 2013) via zijn ex-vrouw dat patiënt kennelijk de vragen tijdens het eerste spreekuur vanwege taalproblemen niet helemaal had begrepen. Verweerster heeft hierop correct gehandeld door een derde spreekuur in te lassen en daarbij met behulp van een tolk een nieuwe anamnese af te nemen. Ook de tijdens het tweede spreekuur overgelegde informatie van psychiater F., opgesteld in het kader van een second opinion, en de mededeling van de ex-vrouw dat zij nog nadere schriftelijke informatie verwachtte van de behandeld psychiater D., waren redenen voor verweerster om patiënt nog een keer terug te zien op een derde spreekuur. Verweerster heeft door haar handelwijze patiënt alle gelegenheid geboden om eventuele onjuistheden in ‘het plan van aanpak’ aan de orde te stellen.
De twee klachtonderdelen het niet serieus nemen van de medische klachten van klager en zijn medische voorgeschiedenis en de probleemanalyse / plan van aanpak is onvolledig en onjuist dienen gelet op het bovenstaande te worden afgewezen. Verweerster heeft wel degelijk de medische klachten dan wel de medische voorgeschiedenis van klager bij haar oordeel betrokken. Daarnaast beschikt het College niet over aanwijzingen dat de door verweerster opgestelde Probleemanalyse d.d. 22 augustus 2013 niet volledig dan wel onjuist is geweest.
5.3 Ten aanzien van het klachtonderdeel het niet serieus nemen van de medische expertise van de behandelend psychiaters van klager en het afdwingen van een psychiatrische expertise oordeelt het College als volgt.
Verweerster heeft bij de behandelend psychiater D. informatie opgevraagd. Deze informatie is telefonisch aan haar verstrekt. Daarnaast heeft zij ook de overgelegde second opinion van psychiater F. bij haar onderzoek betrokken.
Zoals hierboven reeds vermeld, heeft verweerster met behulp van een tolk tijdens het derde, en laatste, spreekuurcontact, een tweede anamnese afgenomen, teneinde eventuele misverstanden tengevolge van taalproblematiek geheel uit te sluiten.
Gelet op alle beschikbare behandelinformatie, alsmede gelet op hetgeen tijdens de drie spreekuurcontacten naar voren was gekomen en gelet op haar eigen onderzoeksbevindingen, kwam verweerster tot de conclusie dat er geen sprake was van een consistent beeld. Er was naar haar mening onvoldoende duidelijkheid over de mogelijkheden van functioneren van patiënt. Hierdoor heeft zij terecht besloten een (onafhankelijke) psychiatrische expertise te laten uitvoeren. Verweerster heeft hiermee gehandeld conform het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (de Richtlijn MAOC van september 1996) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten .
Het College komt tot het oordeel dat ook dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.
5.4 Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel, schoffering, onbehoorlijk gedrag en insinuatie tijdens de spreekuurcontacten, oordeelt het College als volgt.
Verweerster heeft in haar verweer aangevoerd dat zij het betreurt dat patiënt de contacten met haar zo negatief heeft ervaren, maar dat zij van oordeel is dat zij tijdens de spreekuren zowel patiënt als degenen die hem begeleidden correct bejegend heeft en dat van een insinuatie, dat patiënt wel de Nederlandse taal machtig zou zijn, geen sprake is geweest.
Het College heeft allereerst geconstateerd dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld door, tijdens het derde spreekuurcontact, een tolk in te schakelen. Een insinuatie van de zijde van verweerster is daarmee feitelijk weerlegd – immers, mocht verweerster wel van mening zijn geweest dat patiënt de Nederlandse taal wel voldoende machtig zou zijn geweest, dan zou zij geen tolk hebben ingeschakeld.
Zoals hierboven onder 5.1 reeds overwogen, wil elke (verzekerings-)arts in principe van de betreffende belanghebbende zelf tijdens een spreekuurcontact horen wat diens klachten zijn. Naar het oordeel van het College heeft verweerster de begeleiders van patiënt in alle redelijkheid mogen wijzen op hun (primaire) taak als uitsluitend tolk/vertaler voor patiënt.
Voorts is gebleken dat de verklaringen omtrent de wijze waarop de spreekuren zijn verlopen nogal uiteenlopen. Nu het College geen reden ziet om aan de verklaring van de ene partij meer geloof/waarde te hechten dan aan die van de andere partij, komt het College tot de conclusie dat dit laatste onderdeel van de klacht verder niet is komen vast te staan en derhalve moet worden afgewezen.
5.5 Om bovenstaande redenen zal de klacht in haar geheel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Zoals vermeld onder het verloop van de procedure is A. klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft echter de dochter van klager, J., aangemerkt als klaagster. Aanleiding daarvoor was kennelijk de zin op de vierde bladzijde van het klaagschrift, onder de personalia van de dochter: “De klager/klaagster heeft een rechtstreeks belang bij het indienen van de klacht omdat zij de dochter is van de patiënt A..” De advocaat van klager heeft toegelicht dat de dochter van klager de klacht heeft ingediend namens haar vader omdat deze de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Blijkens het verweer van de verzekeringsarts in eerste aanleg en in hoger beroep en zoals bevestigd tijdens de zitting in hoger beroep is ook de verzekeringsarts ervan uitgegaan dat de klacht is ingediend door klager. Nu in feite A. klager is, kan hij worden ontvangen in zijn hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege verstaat dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in die zin moet worden gelezen dat klager is A. en “patiënt” is “klager”. Voorts vervalt overweging 2.1.
4.2 Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. Daarbij heeft hij geen andere stellingen naar voren gebracht dan in eerste aanleg.
4.3 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege, alles in ogenschouw nemend, geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
verstaat dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 28 oktober 2014 wordt aangepast in de zin als weergegeven onder 4.1.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter; mr. J.P. Fokker en
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en
drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.