ECLI:NL:TGZCTG:2016:93 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.054
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:93 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-02-2016 |
Datum publicatie: | 24-02-2016 |
Zaaknummer(s): | c2015.054 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. Klager verwijt verweerder dat deze ten onrechte een IBS heeft laten bewerkstelligen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep van klager wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.054 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. F. Westenberg, advocaat te Hoorn.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 26 november 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
2 december 2014, onder nummer 2013-272, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.055 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 januari 2016. Klager is ter terechtzitting verschenen. De arts was, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet ter terechtzitting aanwezig. Voor hem is verschenen mr. Westenberg voornoemd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op 13 maart 2012 is klager thuis bezocht en onderzocht door verweerder in het kader van een beoordeling van inbewaringstelling (IBS) ingevolge artikel 20 van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ). Hierbij was politie aanwezig. Verweerder heeft een geneeskundige verklaring verstrekt met de conclusie dat er sprake was van een ernstig vermoeden dat klager lijdt aan een stoornis van de geestesvermogens als gevolg waarvan zodanig onmiddellijk gevaar dreigt, dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend, dat de toepassing van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 van de BOPZ niet kan worden afgewacht. Vervolgens besloot de burgemeester na overleg met verweerder tot afgifte van een IBS.
3. De klacht
Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat verweerder op 13 maart 2012 ten onrechte een IBS heeft laten bewerkstelligen. Verweerder heeft geen gesprek met klager gevoerd en ten onrechte niet onderzocht wat het acute gevaar voor klager of anderen was, of er gevaar was in relatie tot een psychiatrische stoornis en of er andere mogelijkheden waren om het eventuele gevaar af te wenden. Ten onrechte heeft verweerder eerst contact opgenomen met de burgemeester, zonder eerst een geneeskundige verklaring aan de burgemeester te verstrekken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het was de taak van verweerder om te beoordelen of er sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis bij klager als gevolg waarvan er gevaar dreigde alsmede op welke wijze dit zou kunnen worden afgewend. Verweerder heeft zijn beoordeling in zijn verweer uitgebreid toegelicht. Verweerder heeft overleg gepleegd met de burgemeester over zijn bevindingen en deze genoteerd in een schriftelijke geneeskundige verklaring.
5.2 In de geneeskundige verklaring is op zorgvuldige wijze en inzichtelijk uiteengezet op welke gronden de daarin vermelde conclusie berust. Het College is van oordeel dat verweerder op basis daarvan in redelijkheid tot die conclusie heeft kunnen komen.
5.3 Er zijn geen aanwijzingen dat verweerder op enige wijze tekort is geschoten in de zorg ten opzichte van klager. De klacht zal daarom zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”
3. Beoordeling van het hoger beroep
In zijn beroepschrift maakt klager bezwaar tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van (een deel van) de feiten. Voor het overige beoogt klager met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van het beroep. De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing in eerste aanleg en derhalve tot verwerping van het beroep.
3.2 Voor wat betreft de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat deze weergave bijstelling behoeft, zodat v oor de beoordeling van het hoger beroep kan worden uitgegaan van hetgeen hierover is opgenomen in de beslissing in eerste aanleg.
3.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,
mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en
drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.