ECLI:NL:TGZCTG:2016:90 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.116
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:90 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-02-2016 |
Datum publicatie: | 18-02-2016 |
Zaaknummer(s): | c2015.116 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een kaakchirurg. Klager, die zelf als kaakchirurg werkzaam is geweest in de praktijk van de kaakchirurg, verwijt de kaakchirurg onder meer dat hij tijdens diverse gerechtelijke procedures zonder toestemming en noodzaak patiëntengegevens naar buiten heeft gebracht van patiënten die door klager zijn behandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is klager belanghebbende ten aanzien van dit klachtonderdeel en valt het aan de kaakchirurg verweten handelen onder het bereik van de tweede tuchtnorm. Het klachtonderdeel is alsnog gegrond. Het had op de weg van de kaakchirurg gelegen de patiënten op wie de in de gerechtelijke procedures overgelegde stukken betrekking hebben om toestemming te vragen om hun gegevens in het geding te kunnen brengen dan wel om hun gegevens te anonimiseren in die stukken. Door dit na te laten heeft de kaakchirurg zijn beroepsgeheim geschonden. Waarschuwing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.116 van:
A., wonende te B., gemeente C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: P.J.M. Mares,
tegen
D., kaakchirurg, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S. Slabbers, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A.– hierna: klager – heeft op 20 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna: kaakchirurg – een klacht ingediend.
Bij beslissing van 12 december 2014, onder nummer 14/120T heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De kaakchirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 december 2015, waar de gemachtigde van klager is verschenen, alsmede de kaakchirurg, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager was onverwachts verhinderd, aldus zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht, onder overlegging van pleitnotities.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Vanaf 16 maart 2011 tot 9 maart 2012 heeft klager in de praktijk van verweerder gewerkt als kaakchirurg. De praktijk is gevestigd in, kort gezegd, het F., hierna het ziekenhuis.
2.2 Verweerder heeft de samenwerking per e-mail d.d. 8 maart 2012 per direct opgezegd.
2.3 Bij brief van 8 maart 2012 heeft de Raad van Bestuur van het ziekenhuis aan klager meegedeeld dat het voor hem met onmiddellijk ingang niet meer is toegestaan in het ziekenhuis werkzaamheden te verrichten als medisch specialist in het specialisme kaakchirurgie. In deze brief wordt daarvoor als reden gegeven dat verweerder vanaf die datum geen gebruik meer wil maken van de diensten van klager en het gebrek aan medewerking van klager inzake de afhandeling van een klacht.
2.4 Vervolgens vinden naar aanleiding van het opzeggen van de samenwerking met klager meerdere juridische procedures plaats over onder andere de juridische kwalificatie en de financiële afwikkeling van de samenwerking.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door:
1. tijdens diverse gerechtelijke procedures bij herhaling zonder toestemming en noodzaak patiëntengegevens naar buiten te brengen van patiënten die door klager zijn behandeld, waardoor zowel de privacy van deze patiënten als van klager zijn geschonden;
2. niet te beschikken over een klachtenregeling;
3. zich schuldig te maken aan valsheid in geschrifte;
4. klager te beschadigen door het doen van onjuiste mededelingen c.q. schadelijke uitlatingen tijdens de diverse procedures, in het bijzijn van een journalist;
5. de herregistratie van verweerder te frustreren in het specialistenregister, waardoor klager zich niet volledig kan laten herregistreren;
6. de door klager uitgevoerde verrichtingen te factureren en op de declaraties aan te geven dat verweerder de hoofdbehandelaar is, terwijl verweerder niet betrokken was bij de behandelingen. Ook weigert verweerder de declaraties af te staan, waardoor het voor klager onmogelijk is het hem toekomende loon vast te stellen;
7. de titels arts en tandarts te gebruiken, terwijl verweerder in het BIG-register alleen is ingeschreven als tandarts.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat een klager onder voorwaarden bevoegd is om een klacht in te dienen over een collega tandarts / kaakchirurg. Aan een dergelijke klacht dient wel ten grondslag te liggen enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Voorts moet klager een eigen belang ontlenen aan de klacht (CTG 10 december 2013, ECLI: NL:TGZCTG:2013:151).
5.2 Het eerste klachtonderdeel betreft het schenden van de privacy van patiënten en klager door verweerder in het kader van gerechtelijke procedures. Bij patiënten gaat het om een schending van het recht op geheim van anderen. Daarbij is klager niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. Klager kan in zoverre niet in zijn klacht worden ontvangen. Dit ligt anders ten aanzien van de klacht over het schenden van de privacy van klager. Hierin kan klager op zichzelf worden ontvangen. De klacht slaagt echter niet, omdat verweerder zich in de desbetreffende civiele procedures moet kunnen verweren. Om die reden moet klager dulden dat mogelijk relevante gegevens die hem betreffen door de wederpartij in de procedure worden ingebracht.
5.3 In het tweede klachtonderdeel stelt klager dat verweerder niet beschikt over een klachtenregeling. Het college is van oordeel dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit klachtonderdeel, omdat het rechtstreeks belang van klager ontbreekt.
5.4 Het derde klachtonderdeel stelt aan de orde dat verweerder een aanpassing heeft gedaan in een anonieme waardering op de website van G. Nederland. Voorts heeft verweerder volgens klager de tekst van een e-mail veranderd, die verweerder als bewijs heeft ingebracht in civiele procedures. Nu niet valt in te zien dat deze -door verweerder betwiste- handelingen hun weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg, dient klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard
5.5 Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel wordt als volgt overwogen.
Het college acht klager ontvankelijk in zijn klacht voor zover de gewraakte uitlatingen, die in een openbare civiele procedure zijn gedaan, rechtstreeks op de individuele gezondheidszorg betrekking hebben. Dit is het geval wanneer de ene arts over de andere arts onjuiste mededelingen of nodeloos schadelijke uitspraken heeft gedaan, waardoor het vertrouwen van het publiek in die arts wordt ondermijnd. Het college heeft echter, op basis van de overgelegde stukken, onvoldoende aanwijzingen kunnen vinden dat verweerder onjuiste mededelingen of nodeloos schadelijke uitspraken heeft gedaan over klager. Het college acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
5.6 In het vijfde klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat deze de herregistratie van klager frustreert. Het college acht klager niet-ontvankelijk in zijn klacht, omdat de klacht geen weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.
5.7 Dit gaat ook op voor het zesde klachtonderdeel. Uit de stukken blijkt dat het hier in de kern gaat om een financieel conflict tussen klager en verweerder over declaraties, waarbij een rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang ontbreekt.
5.8 Het zevende klachtonderdeel betreft het onterecht voeren van de titel arts en “dr.” door verweerder. Het college acht klager ontvankelijk in zijn klacht waar het gaat om het voeren van de titel van arts, aangezien verweerder alleen is ingeschreven in het BIG-register als tandarts en niet als arts. Wat betreft de titel “dr.” acht het college klager niet-ontvankelijk in zijn klacht. Deze titel betreft immers een academische graad. Het mogelijk ten onrechte voeren van die graad vormt geen rechtstreeks, bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken, belang. Het college beoordeelt de klacht, voor zover ontvankelijk, inhoudelijk als volgt. Uit de stukken volgt dat in de krantenartikelen die als bijlagen zijn gevoegd bij het klaagschrift, verweerder door journalisten op sommige plaatsen wordt aangeduid als arts. Het staat echter op grond van de stukken niet vast dat verweerder welbewust zelf de titel arts voert. Klager heeft verder nog aangevoerd dat verweerder de op de titel arts gelijkende titel MD (Doctor of Medicine) voert. Anders dan verweerder is het college van oordeel dat daarmee geen sprake is van het voeren van de titel arts.
De slotsom is dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
De conclusie van het voorgaande is dat klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk is in zijn klacht en de klacht voor het overige ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans niet voldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij stelt zich op het standpunt dat hij in alle onderdelen van zijn klacht ontvankelijk is en concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.
4.2 De kaakchirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 Bij de beoordeling van deze zaak stelt het Centraal Tuchtcollege voorop dat onder omstandigheden ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbende kunnen worden beschouwd. De klagende collega moet dan als medisch professional een concreet belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg en de klager moet zelf rechtstreeks in zijn belang worden getroffen.
4.4 Klachtonderdeel 1 betreft het verwijt dat de kaakchirurg tijdens diverse gerechtelijke procedures die gevoerd zijn tussen klager en de kaakchirurg zonder toestemming en noodzaak klachten van door klager behandelde patiënten, met daarin (ongeanonimiseerde) patiëntengegevens, naar buiten heeft gebracht en daarmee de privacy van die patiënten van klager en van klager zelf heeft geschonden. Het gaat blijkens de stukken om drie documenten: een brief van de echtgenoot van een door klager behandelde patiënte, waarin wordt geklaagd over de bejegening door klager, een complicatiebesprekingsverslag naar aanleiding van de behandeling van een patiënt door klager en een (negatieve) waardering van klager door een patiënt op een website. Nu het laatste document op een website is geplaatst kan van naar buiten brengen van dat document door de kaakchirurg niet worden gesproken. Dat document blijft dus verder buiten beschouwing.
In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of klager ten aanzien van dit klachtonderdeel als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG is te beschouwen. Het Centraal Tuchtcollege beantwoordt deze vraag bevestigend. De kaakchirurg gebruikt in gerechtelijke procedures de twee hiervoor genoemde documenten die aan de kaakchirurg zijn gezonden en die de kaakchirurg niet aan de klachtencommissie heeft voorgelegd. De documenten bevatten medisch-inhoudelijke informatie over de behandeling van de betreffende patiënt(e). Door het gebruik van dergelijke stukken, waarover de bevoegde klachtencommissie zich niet heeft kunnen uitspreken, wordt klager in een kwaad daglicht gesteld. Hij heeft zich niet kunnen verweren tegen de klachten en het is maar de vraag of hij dat in het kader van een civiele procedure had kunnen doen zonder zelf zijn beroepsgeheim te schenden. Gelet hierop kan klager in dit klachtonderdeel worden ontvangen.
Het Centraal Tuchtcollege is voorts van oordeel dat het aan de kaakchirurg verweten handelen valt onder het bereik van de in artikel 47, eerste lid onder b Wet BIG neergelegde tuchtnorm. De kaakchirurg heeft gehandeld in een van de in artikel 47, tweede lid van de Wet BIG genoemde hoedanigheden en de door klager aan de kaakchirurg verweten gedragingen zijn door klager bij patiënten uitgevoerde verrichtingen en betreffen dus de individuele gezondheidszorg.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de kaakchirurg met zijn handelen deze tuchtnorm geschonden heeft. Dit is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege het geval. Het had op de weg van de kaakchirurg gelegen de patiënten op wie de in de gerechtelijke procedures overgelegde stukken betrekking hebben om toestemming te vragen om hun gegevens in het geding te kunnen brengen dan wel om hun gegevens te anonimiseren. Door dit na te laten heeft de kaakchirurg zijn beroepsgeheim geschonden. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.
4.5 Klachtonderdeel 2 betreft het verwijt dat de kaakchirurg niet beschikt over een klachtenregeling. Anders dan het Regionaal College heeft geoordeeld in de bestreden beslissing, heeft klager volgens het Centraal Tuchtcollege een rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel. Dit belang is erin gelegen dat indien de kaakchirurg geen klachtenregeling had, tegen klager gerichte klachten niet getoetst konden worden in een onafhankelijke procedure waarin klager zich kon verweren tegen die klachten. Gelet hierop is klager ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Het klachtonderdeel slaagt echter niet, omdat klager tegenover het betoog van de kaakchirurg dat hij wel degelijk beschikte over een klachtenregeling, aangezien hij is aangesloten bij de klachtencommissie van het ziekenhuis en via het lidmaatschap van de beroepsvereniging H. ook onderworpen is aan de klachtencommissie van deze vereniging, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kaakchirurg niet beschikte over een mogelijkheid klachten in een procedure te laten toetsen.
4.6 Klachtonderdeel 7 luidt dat de kaakchirurg, terwijl hij in het BIG-register alleen is ingeschreven als tandarts, naast de titel tandarts tevens de titel arts en daarop gelijkende benamingen zoals “MD” en “dr.” gebruikt. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dient klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard. In beginsel is het mogelijk dat een collega uit dezelfde beroepsgroep klaagt over het onterechte gebruik van een in de Wet BIG beschermde beroepstitel en klager heeft weliswaar gesteld dat hij nadeel ondervindt van het aan de kaakchirurg verweten handelen, maar hij heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij in de uitoefening van zijn vak als kaakchirurg en tandarts in de relatie met zijn patiënten geschaad wordt door het feit dat de kaakchirurg zich als “arts” zou afficheren. Voorts heeft klager niet gesteld dat hij zelf in Nederland als basisarts heeft gewerkt, zodat hij in die hoedanigheid ook geen schade kan ondervinden van het beweerde titelmisbruik door de kaakchirurg. Gelet hierop valt niet in te zien dat klager rechtstreeks in zijn belang wordt geschaad.
4.7 Ten aanzien van de klachtonderdelen 3, 4, 5 en 6 bevestigt het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
4.8 Met betrekking tot het gegrond verklaarde klachtonderdeel 1 acht het Centraal Tuchtcollege het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Het College overweegt daarbij dat het handelen van de kaakchirurg weliswaar tuchtrechtelijk verwijtbaar is, maar in de gegeven omstandigheden niet laakbaar te achten is.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de bestreden beslissing voor zover klachtonderdeel 1 is afgewezen;
en – in zoverre - opnieuw rechtdoende:
verklaart klachtonderdeel 1 alsnog gegrond,
legt de kaakchirurg de maatregel van waarschuwing op;
bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,
mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en
drs. H.J. van Iterson en prof. dr. A. Vissink, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 februari 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.