ECLI:NL:TGZCTG:2016:87 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.020
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-02-2016 |
Datum publicatie: | 17-02-2016 |
Zaaknummer(s): | c2015.020 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende duidelijk naar voren gebracht welke gedragingen zijn klacht omvat en in hoger beroep heeft hij aangegeven tegen welke behandelaren zijn klacht is gericht, zodat hij ontvankelijk is in zijn beroep. Bij de besluitvorming omtrent de dwangmedicatie is het Protocol gedwongen geneeskundige handelingen gevolgd. Niet is gebleken dat de verpleegkundige binnen zijn verantwoordelijkheid inadequaat of onzorgvuldig heeft gehandeld. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.020 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerder in hoger beroep, gemachtigde: mr. R.W.H.H. Molmans te Nijmegen
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 11 november 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle een klacht tegen een niet bij naam genoemde medewerker van de D. ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 7 januari 2015, onder nummer 211/2014, heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft in hoger beroep de naam van de betrokken verpleegkundige, C., verder aan te duiden als de verpleegkundige, vermeld. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.019 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 januari 2016, waar is verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Op grond van artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) in samenhang met artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG (Tuchtrechtbesluit)
moet het klaagschrift voldoen aan de in dat besluit genoemde eisen. Op grond van artikel
5 van het Tuchtrechtbesluit wordt de klager in de gelegenheid gesteld de gebreken
in het klaagschrift te herstellen. Indien klager de gebreken in het klaagschrift niet
of onvoldoende herstelt, wordt klager op grond van artikel 66 lid 4 Wet BIG niet-ontvankelijk
verklaard in zijn klacht.
Nu het inleidend klaagschrift niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed, heeft de secretaris van het college klager op 17 november 2014 een brief geschreven, waarin hij werd uitgenodigd de in die brief gestelde vragen te beantwoorden om zodoende de gebreken te herstellen.
Klager heeft daaraan echter in het aanvullend klaagschrift niet of onvoldoende voldaan. Klager heeft in het aanvullend klaagschrift aangegeven dat zijn klacht zich richt tegen een verpleegkundige, maar een naam geeft hij niet op. Daarnaast ontbreekt er een concrete op die zorgverlener toegespitste en onderbouwde klacht.
Nu klager niet binnen een redelijke termijn heeft voldaan aan het verzoek de gebreken in het klaagschrift volledig te herstellen dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht.
Het college wijst er echter op, dat klager desgewenst alsnog een klacht bij het college kan indienen, als hij wel namen van beroepsbeoefenaren noemt en zijn klachten voldoende kan onderbouwen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals aangevoerd door de verpleegkundige en niet weersproken door klager.
Klager is op basis van een maatregel tot terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging sinds 6 februari 2014 opgenomen in de D..
Op 28 oktober 2014 raakt klager zeer geagiteerd. Klager stelt zich hierbij (verbaal) dreigend op. Hij kan niet stoppen met schreeuwen en interventies hebben geen effect. Afzondering op zijn kamer brengt klager geen rust. Ook de volgende nacht en ochtend is een gesprek met klager niet mogelijk, omdat klager de deur van zijn kamer heeft gebarricadeerd. Klager wijst de aangeboden medicatie af. Het lukt het behandelteam niet de toestand te doorbreken. Ook tijdens de daaropvolgende separatie blijft de opwindingstoestand. Deze duurt zo lang, dat deze naar het inzicht van de behandelaars ernstig uitputtingsgevaar oplevert.
Op grond van deze feiten constateert de psychiater dat dwangmedicatie aangewezen is. Op basis hiervan is door het (plaatsvervangend) hoofd van dienst besloten om klager op 29 oktober 2014 onder dwang Tranxene 50 mg intramusculair toe te dienen. Voorafgaand aan deze beslissing heeft overleg plaatsgevonden met de directeur zorg, de zorgmanager en de behandelcoördinator.
De injectie is gezet door de verpleegkundige, die daartoe bevoegd en bekwaam is.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De verpleegkundige verzoekt het Centraal Tuchtcollege om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, primair, omdat klager niet heeft aangegeven tegen welke onderdelen van de bestreden beslissing zijn hoger beroep zich richt. Subsidiair verzoekt de verpleegkundige klager niet-ontvankelijk te verklaren, omdat klager in zijn hoger beroep geen concrete klacht heeft geuit. De verpleegkundige voert in dit kader aan dat het daardoor niet mogelijk is zich goed te verweren. Meer subsidiair voert de verpleegkundige inhoudelijk verweer en heeft daarbij de omstandigheden waaronder de dwangmedicatie is toegediend, toegelicht.
4.2 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende duidelijk naar voren heeft gebracht op welke gedragingen zijn klacht betrekking heeft en in hoger beroep ook tegen welke behandelaren zijn klacht is gericht, hetgeen ook blijkt uit het inhoudelijke verweer van de verpleegkundige. Gelet op zijn bewoordingen in het beroepschrift beoogt klager zijn klacht, die is gericht tegen de aan hem toegediende dwangmedicatie op 29 oktober 2014, in hoger beroep in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Onder deze omstandigheden is klager ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.3 Om praktische en proceseconomische redenen en niet in het minst om klager en de verpleegkundige niet langer in onzekerheid te laten verkeren over de uitkomst van de onderhavige procedure, zal het Centraal Tuchtcollege de klacht inhoudelijk behandelen. Daarbij oordeelt het Centraal Tuchtcollege van belang dat de verpleegkundige gelet op hetgeen is verhandeld ter terechtzitting kennelijk in staat is geweest zich voor te bereiden op een adequaat verweer.
4.4 De verpleegkundige heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn rol in de totstandkoming van de beslissing tot dwangmedicatie beperkt is. De verpleegkundige heeft weliswaar een eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of de injectie die hij toedient medisch noodzakelijk is, maar de beslissing dat dwangmedicatie noodzakelijk is, is voorbehouden aan het (plaatsvervangend) hoofd van dienst. De verpleegkundige is aanwezig bij de voorbespreking over de dwangmedicatie en krijgt vervolgens de opdracht van een psychiater om de injectie toe te dienen, hetgeen hij heeft gedaan.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat bij de besluitvorming omtrent de dwangmedicatie het Protocol gedwongen geneeskundige handelingen is gevolgd. Niet is gebleken dat de verpleegkundige binnen zijn verantwoordelijkheid bij de totstandkoming van deze besluitvorming inadequaat of onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor zover klager de injectie als pijnlijk heeft ervaren, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat klager zich bij toediening is blijven verzetten, waardoor mogelijk sprake is geweest van spierspanning. Hieruit volgt evenwel niet dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
De slotsom is dat het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat de verpleegkundige met de door hem gevolgde handelswijze adequaat, zorgvuldig en overeenkomstig het geldende protocol heeft gehandeld. Niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
De slotsom is dat de uitspraak in eerste aanleg moet worden vernietigd en het Centraal Tuchtcollege opnieuw rechtdoende, klager ontvankelijk zal verklaren in zijn klacht en deze zal afwijzen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing in eerste aanleg,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en
P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2016.
Voorzitter W.G. Secretaris W.G.