ECLI:NL:TGZCTG:2016:81 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.154
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:81 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-02-2016 |
Datum publicatie: | 11-02-2016 |
Zaaknummer(s): | c2015.154 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een kaakchirurg. Klager verwijt de aangeklaagde kaakchirurg dat hij bij het behandelen van patiënten op voorhand onderscheid maakt tussen rokers en niet-rokers. Dit blijkt uit een krantenartikel waarin uitspraken van de kaakchirurg worden aangehaald waarin hij aangeeft dat hij bij rokers geen implantaten wil inbrengen en dat het zijn intentie is om rokende patiënten niet meer te behandelen. Voor zover die passages onjuist zouden zijn, had de kaakchirurg rectificatie hiervan moeten eisen. RTG Groningen: verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst de klacht af. Het CTG verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.154 van:
A., voorheen wonende te B., thans wonende te C.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
D., kaakchirurg, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,
gemachtigde mr. drs. M. Kremer.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 16 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 maart 2015, onder nummer T2014/02, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 januari 2016, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. drs. Kremer. De klacht is over en weer bepleit. Mr. Kremer heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. Vaststaande feiten
2.1
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.2
Verweerder is deskundig op het gebied van ‘mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie’ en is hoogleraar ‘reconstructieve preprothetische chirurgie en implantologie’ aan de F. te E.. Vanuit zijn deskundigheid heeft hij een aantal voordrachten gehouden, waaronder op 10 januari 2014 in G. op een congres ten gunste van de Roparun. Het thema op dat congres was ‘Roken en mondgezondheid’ en de voordracht van verweerder behandelde het onderwerp ‘roken en
peri-implantitis’. Voorts hebben meerdere journalisten in publicaties bericht over gesprekken die zij met verweerder hebben gehad.
3. De klacht
Klager verwijt verweerder dat hij bij het behandelen van patiënten op voorhand onderscheid maakt tussen rokers en niet-rokers. Dit blijkt uit een artikel in het Dagblad I. waarin uitspraken van verweerder worden aangehaald waarin deze aangeeft dat hij bij rokers geen implantaten wil inbrengen en dat het zijn intentie is om rokende patiënten niet meer te behandelen. Voor zover die passages onjuist zouden zijn, had verweerder rectificatie hiervan moeten eisen.
4. Het verweer
Verweerder voert aan dat bij risicogroepen (waaronder rokers) grote terughoudendheid moet worden betracht bij het plaatsen van implantaten en dat deze soms bij voorkeur niet moeten worden geplaatst. De reden hiervoor is een sterk verhoogd risico op ongunstige uitkomsten van pre-implantologische ingrepen zoals bottransplantaties en een sterk verhoogd risico op peri-implantitis en uiteindelijk op implantaatverlies. Verweerder neemt als uitgangspunt een goede en voorspelbare behandeling om het beoogde behandelresultaat te bereiken, maar tevens dat, mocht de behandeling niet slagen, het behandelresultaat, eventueel na een hersteloperatie, niet slechter is dan de uitgangssituatie. Rokers worden niet van behandeling uitgesloten maar mogelijk wordt hen een andere behandeling dan het plaatsen van een implantaat aangeraden als dat – alle omstandigheden in aanmerking genomen – voor de patiënt de beste behandeling is. Dit gebeurt nadat met de patiënt vooraf de risico’s van de complicaties zijn besproken.
Verweerder heeft de publicaties waaraan klager refereert niet zelf geschreven maar het zijn interpretaties van de journalisten met wie hij heeft gesproken. Kort samengevat is de strekking van die gesprekken geweest dat het risico op complicaties bij patiënten die roken met implantaten verhoogd is en dat dit het geval is na botreconstructie, het plaatsen van implantaten en tijdens de periode daarna.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager overweegt het College het volgende en verwijst daarbij naar de uitspraken ECLI:NL:TGZCTG:2014:123/120/99. Om tot ontvankelijkheid te concluderen moet de klager rechtstreeks belanghebbende zijn in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG. Klager heeft aangegeven dat hij zijn klacht in de hoedanigheid van voorzitter van de J. alsmede als privépersoon heeft ingediend. Gebleken is dat klager ten tijde van het indienen van de klacht de penningmeester (niet zelfstandig bevoegd) van de genoemde stichting was. Klager heeft deze inschrijving in het handelsregister op 1 juli 2014 – met terugwerkende kracht – laten aanpassen in die zin hij daarin thans met ingang van
11 februari 2013 als alleen/zelfstandig bevoegd voorzitter van de stichting vermeld staat. Omdat uit artikel 10 van de overgelegde statuten blijkt dat de voorzitter slechts tezamen met een ander lid van het bestuur dan wel de directeur bevoegd is, kan de Stichting niet als klager worden aangemerkt. Klager heeft echter – in verband met zijn voorzitterschap van de stichting – wel een rechtstreeks belang. De klacht kan voorts worden geplaatst binnen de context van de tweede tuchtnorm, dat wil zeggen een handelen of nalaten in strijd met het algemeen belang dat is gelegen in een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. De bedoeling van de wetgever is dat dit handelen tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden mits het handelen van de BIG-geregistreerde voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (Kamerstukken II 2008/2009, 31700 XVI, nr. 89, pag. 10). De klacht valt binnen de reikwijdte van de tweede tuchtnorm zoals omschreven in artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG.
Het College verklaart klager ontvankelijk.
5.2
In de door klager ingebrachte tekst staat dat verweerder wijst op het vergrote risico op complicaties van een implantaatbehandeling bij rokers. Volgens het artikel benoemt verweerder deze behandeling bij een stevige roker als onverantwoord. Het College merkt op dat daaruit niet blijkt dat verweerder weigert rokers te behandelen. De zin dat “verweerder steeds vaker weigert een implantaat bij rokers aan te brengen” is het resultaat van interpretatie van de opvattingen van verweerder. Deze interpretatie dient niet aan verweerder te worden toegerekend maar komt voor rekening van de journalist. Op verweerder rust geen plicht tot het eisen van een rectificatie wanneer hij onjuist wordt geciteerd of geïnterpreteerd.
De klacht is kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4. 3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4.4 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,
mr. G.P.M. van den Dungen en mr. A. Smeeïng- van Hees, leden-juristen en
drs. H.J. van Iterson en mr. drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en
mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.