ECLI:NL:TGZCTG:2016:80 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.013

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:80
Datum uitspraak: 11-02-2016
Datum publicatie: 11-02-2016
Zaaknummer(s): c2015.013
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts. De klacht heeft betrekking op een door klager in verband met toegenomen klachten aangevraagde herbeoordeling in het kader van de WAO. Verweerder heeft klager gezien in het kader van een bezwaarprocedure, geen andere onderzoeksbevindingen dan de primaire verzekeringsarts vastgesteld en derhalve geconcludeerd dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. Klager verwijt verweerder dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het dossier van klager en onvoldoende onderzoek heeft verricht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.013 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M. van der Graaf, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 10 december 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

10 november 2014, onder nummer 13250b, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.012 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 januari 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Van de Laar voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. E.P. Haverkate, kantoorgenoot van de gemachtigde van de arts.

Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

In 2002 is klager uitgevallen wegens rugklachten. Per 30 maart 2004 werd klager voor minder dan 15% arbeidsongeschikt bevonden in het kader van de WAO. In verband met toegenomen klachten heeft klager in 2005 een keuring aangevraagd. Vastgesteld werd dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen wegens dezelfde oorzaak voor tenminste vier weken.

In 2009 heeft klager een herbeoordeling op grond van toegenomen klachten aangevraagd waarna hij op 5 juni 2009 door de primaire verzekeringsarts van E. werd gezien. Deze concludeerde dat er nog steeds geen sprake was van toegenomen beperkingen en vermeldde in zijn rapportage:

“Er is sprake van onveranderde, verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hierdoor blijft cliënt aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst dd 01-03-2004. Cliënt kan deze mogelijkheden duurzaam benutten. De wachttijd amber is niet aangevangen: cliënt blijft ogv theoretische verdiencapaciteit minder dan 15% WAO.”

Bij uitspraak van 29 oktober 2009 heeft E. beslist dat klager geen uitkering in het kader van de WAO toekwam.

Klager heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure heeft er een hoorzitting plaatsgevonden waarbij verweerder, als bezwaarverzekeringsarts, aanwezig was. Aansluitend aan de hoorzitting heeft verweerder klager onderzocht. Verweerder diende te beoordelen of er aanleiding bestond het medische oordeel van de primaire arts waarop de beslissing 29 oktober 2009 was gebaseerd, te herzien. Verweerder heeft geen andere onderzoeksbevindingen dan de primaire verzekeringsarts vastgesteld. Dit heeft hij vermeld in zijn rapportage van 4 mei 2010. Naar aanleiding van deze rapportage is bij beslissing van 6 mei 2010 het bezwaar van klager ongegrond verklaard.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende in.

Verweerder was niet op de hoogte van de inhoud van het dossier van klager en heeft onvoldoende onderzoek verricht. Verweerder heeft ten onrechte de FML niet gewijzigd en ten onrechte geoordeeld dat klager geen schouderklachten meer ondervond. Verweerder wilde niet meewerken om informatie in te winnen bij de behandelaars van klager. Verweerder heeft klager niet serieus genomen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Verweerder kan zich niet verenigen met de door klager ingediende klachten. Verweerder is geen behandelend arts, maar verzekeringsarts. Het onderzoek van verweerder is gericht op het vaststellen van functionele beperkingen ten gevolge van medische klachten.

Ten tijde van het onderzoek was klager al langere tijd niet meer onder behandeling van een specialist, althans niet in verband met de voor de Amber-beoordeling relevante ziekteoorzaak, te weten rugklachten. Daarom was er geen reden voor verweerder om aanvullende specialistische informatie op te vragen.

De klachten c.q. aandoeningen die enkele jaren ná 2004 ontstonden, betroffen in elk geval een andere ziekteoorzaak dan ten tijde van de WAO-beoordeling in 2004 en dienden derhalve, gezien de wet Amber, bij deze beoordeling buiten beschouwing te blijven. Dus ook de eventueel uit deze andere ziekteoorzaak voortvloeiende beperkingen mochten gezien de van toepassing zijnde wetgeving niet tot wijziging van de FML leiden.

Verweerder heeft niet geconcludeerd dat klager op dat moment hersteld was en geen klachten meer ondervond.

Klager heeft tegen de beslissing op bezwaar van 6 mei 2010 beroep bij de Rechtbank en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep ingesteld. Zowel het beroep als het hoger beroep is ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft onder meer overwogen dat verweerder op gedegen wijze onderzoek heeft verricht naar de door klager gestelde toename van zijn medische beperkingen en dat verweerder daarbij de door klager in het bezwaar overgelegde medische informatie kenbaar in zijn onderzoek betrokken heeft.

Verweerder heeft gehandeld zoals van hem als verzekeringsarts in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden zodat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5. De overwegingen van het college

Vooropgesteld wordt dat het de taak van een bezwaarverzekeringsarts is om het medisch oordeel van de primaire arts -in dit geval het oordeel van 5 juni 2009- waarop de beslissing van E. is gebaseerd, te toetsen.

Het college stelt vast dat verweerder kennis heeft genomen van het standpunt van klager, zoals door hem toegelicht tijdens de hoorzitting inzake bezwaar bij E. , de medische situatie met klager heeft besproken, het dossier van de primaire verzekeringsarts heeft bestudeerd en daarnaast nog eigen onderzoek heeft gedaan. Uit de rapportage van 4 mei 2010 is niet gebleken dat verweerder over onvoldoende medische informatie beschikte om het oordeel van de primaire verzekeringsarts op een verantwoorde wijze te toetsen, noch dat verweerder niet tot dezelfde conclusie als de primaire verzekeringsarts heeft kunnen komen.

Evenmin is gebleken dat verweerder de medische informatie die beschikbaar was ten tijde van zijn onderzoek, onvoldoende in zijn oordeel heeft meegewogen. Verweerder hoefde geen rekening te houden met de nadien door klager aangeleverde rapportages van een latere datum.

Ook de stellingen dat verweerder ten onrechte geen informatie bij de specialisten heeft ingewonnen en de FML had dienen te wijzigen, moeten worden verworpen aangezien verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het, gelet op alle reeds aanwezige informatie en het wettelijk kader waar binnen de toetsing plaats vond, niet noodzakelijk was om aanvullende informatie op te vragen en er geen aanleiding bestond tot wijziging van de FML.

Het college kan op grond van het bovenstaande niet vaststellen dat verweerder klager niet serieus heeft genomen.

Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder niet is gebleken, dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De arts voert hiertegen verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijk

verklaring van klager -nu deze naar het oordeel van de arts in hoger beroep een nieuw klachtonderdeel heeft geformuleerd- en voor het overige tot verwerping van het beroep.

4.3 Met betrekking tot de stelling van de arts dat klager, met het verwijt dat de arts klager had moeten informeren omtrent hetgeen al dan niet van belang was voor zijn beoordeling, een nieuw klachtonderdeel heeft geformuleerd, oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat hetgeen klager hierover heeft gesteld valt te beschouwen als een nadere toelichting op de reeds in eerste aanleg geformuleerde klacht zodat het Centraal Tuchtcollege ook dit deel van de klacht bij zijn overwegingen zal betrekken.

4.4 Namens klager is kort voor de behandeling ter zitting nog een brief van mevrouw F, revalidatiearts, aan de huisarts van klager overgelegd, houdende een verslag van een consult op 4 november 2015. Nu het door klager aan de arts verweten handelen dateert van 2010 heeft de inhoud van deze brief voor de behandeling van de onderhavige zaak geen relevantie.

4.5 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en mr. drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.