ECLI:NL:TGZCTG:2016:7 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.465

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:7
Datum uitspraak: 12-01-2016
Datum publicatie: 13-01-2016
Zaaknummer(s): c2014.465
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de arts (ouderengeneeskundige) dat 1) hij niet van ieder contact met de arts een deugdelijk verslag krijgt dat nog gecorrigeerd kan worden 2) de huisarts geïnformeerd is buiten klagers medeweten om 3) het onderzoek door de arts is afgesloten, hetgeen niet mogelijk is op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo). Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting in hoger beroep heeft klager zijn standpunten nader toegelicht aan de hand van een notitie met als titel “Zittingsnotitie met het verzoek om wraking met prejudiciële vragen”. N u klager geen feiten en/of omstandigheden noemt op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en die feiten en/of omstandigheden ook niet anderszins zijn gebleken, ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding om “het verzoek om wraking met prejudiciële vragen” buiten behandeling te laten. Ten aanzien van de door klager tegen de arts ingediende klacht, heeft d e behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.465 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts (ouderengeneeskundige), werkzaam te .B.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde:

mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

9 september 2014, onder nummer G2014/13 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummer C2014.380 en C2015.115 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 december 2015, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. De Zeeuw. Allen hebben het woord gevoerd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

2.1.

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.2.

Klager werd begin april 2013 door zijn huisarts naar D. verwezen voor een psychiatrisch onderzoek. Hij is bij brief van 22 april 2013 uitgenodigd voor een intakegesprek met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige (hierna: verpleegkundige) op 13 mei 2013. In deze brief stond ook vermeld dat klager werd uitgenodigd voor een gesprek met verweerster op 21 mei 2013 en voor een vervolggesprek met de verpleegkundige op 30 mei 2013.

2.3.

In het gesprek met de verpleegkundige op 13 mei 2013 is aan klager onder andere de procedure uitgelegd die D. bij de behandeling van klager zou volgen. Klager heeft op 14 mei 2013 de verpleegkundige aanvullende informatie toegestuurd. De inhoud van die brief is in het multidisciplinair behandelteam besproken op 21 mei 2013, waarbij ook verweerster aanwezig was. Verweerster was derhalve op de hoogte van de inhoud van die brief toen zij op dezelfde dag het eerste gesprek voerde met klager.

2.4.

Tijdens dat gesprek had verweerster bovendien de beschikking over de (ruwe) aantekeningen van de verpleegkundige naar aanleiding van het intakegesprek. Dat behoort tot de procedure die bij de intake door D. wordt gevolgd. Toen klager daarvan op de hoogte was geraakt, beklaagde hij zich erover dat hij de aantekeningen van de verpleegkundige voorafgaand aan het gesprek niet had kunnen inzien en corrigeren. Verweerster heeft vervolgens aan klager uitgelegd welke procedure binnen D. wordt gevolgd. Daardoor kwamen de werkelijke redenen van de doorverwijzing van klager naar D. onvoldoende aan de orde. Daarom is tussen klaagster en verweerster een (extra) gesprek gepland tegen 28 mei 2013.

2.5.

Op 23 mei 2013 heeft klager een brief naar D. gestuurd waaruit bleek dat de gegeven uitleg voor hem niet voldoende was. De verpleegkundige heeft hier bij brief van

24 mei 2013 op gereageerd.

2.6.

Op 28 mei 2013 werd afgesproken dat van gesprekken met klager “binnen redelijkheid” een verslag zou worden gemaakt, dat klager zo nodig zou kunnen aanvullen of corrigeren. Ook werd besproken dat niet op elke brief van klager afzonderlijk zou worden gereageerd, maar dat de inhoud daarvan in vervolgafspraken aan de orde zou komen. Hiermee was klager akkoord.

2.7.

Conform afspraak is het gespreksverslag op 30 mei 2013 naar klager gestuurd. Klager heeft in een brief van 1 juni 2013 daarop geen inhoudelijk commentaar geleverd. Wel stelde hij ontevreden te zijn en een klacht te hebben ingediend bij de Raad van Bestuur van D., omdat de gevolgde methodiek “stress verwekkend en ziekmakend” zou zijn.

2.8.

Op 6 juni 2013 is klager wederom uitgenodigd voor een gesprek, ditmaal op 13 juni 2013. Op deze uitnodiging heeft klager gereageerd bij brief van 8 juni 2013. Daarin stelt klager onder meer: “(…) Door al het bovenstaande kan ik niet op de aangegeven afspraken komen. Ik stop niet het onderzoek dat ik opstartte. Verder heb ik aan de Raad van Bestuur o.a. verzocht om alle gegevens in het (elektronisch) dossier (….) te vernietigen behalve de gegevens uit een deugdelijk (schriftelijk) gespreksverslag.”

2.9.

Op die brief hebben verweerster en de verpleegkundige gereageerd bij brief van

21 juni 2013. Aangegeven werd dat het dossier lopende de klacht nog niet vernietigd werd, dat klager werd uitgenodigd de intake voort te zetten, dat indien hij de intake niet wilde vervolgen het dossier zou worden vernietigd en dat de huisarts van klager zou worden geïnformeerd over de vertraging van de intakeprocedure.

2.10.

Op 27 augustus 2013 ontving verweerster een nieuwe brief van klager. In die brief stelde hij dat hij openstond voor een gesprek, maar ook werden grieven geuit over het miskennen van zijn inzage/correctierecht en over het negeren van het vernietigingsverzoek.

2.11.

Op 3 oktober 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerster en de verpleegkundige. Het gesprek ging hoofdzakelijk over de verslaglegging en het correctierecht van klager. Over de psychosomatische problematiek is nauwelijks gesproken. Van dit gesprek is een gespreksverslag gemaakt dat naar klager is gestuurd.

2.12.

Op 29 oktober 2013 hebben verweerster en de verpleegkundige na overleg met verweersters supervisor een brief aan klager gestuurd. Die brief hield in dat verweerster het betreurt dat het nog steeds niet is gelukt tot een werkbare behandelrelatie te komen. In de brief is ook meegedeeld dat klager zich nog steeds kon laten behandelen, maar dat de focus dan uiteindelijk wel zou moeten komen te liggen op behandeling en niet meer overwegend op de procedure.

2.13.

Op 12 en 13 december 2013 zijn afsluitende brieven naar klager en diens huisarts gestuurd en is het dossier gesloten.

3. De klacht

Het College begrijpt uit de stukken dat de klacht – zakelijk weergegeven – als volgt luidt.

Klager verwijt verweerster dat:

1. hij niet van ieder contact met verweerster een deugdelijk verslag krijgt dat nog gecorrigeerd kan worden;

2. de huisarts geïnformeerd is buiten klagers medeweten om;

3. het onderzoek door verweerster is afgesloten, hetgeen niet mogelijk is op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo).

4. Het verweer

Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot ongegrondverklaring van de klacht.

5. Beoordeling van de klacht

5.1.

Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.

Het College is van oordeel dat verweerster zich in voldoende mate heeft ingespannen om een procedure te volgen met het oog op de behandeling van klager die voor klager acceptabel zou zijn zonder de gebruikelijke procedures bij de D. geweld aan te doen. Onweersproken is immers komen vast te staan dat buiten de normale procedure om meerdere malen een gespreksverslag is gemaakt dat klager heeft kunnen corrigeren en aanvullen. Dit om tegemoet te komen aan het wantrouwen dat bij klager leefde. Van verweerster hoeft niet verwacht te worden dat zij van ieder contact met klager een woordelijk verslag opmaakt. Het eerste onderdeel van de klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

5.3.

Ook het tweede onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond. Uit de brief van verweerster d.d. 21 juni 2013 blijkt dat contact met de huisarts zou worden opgenomen over de vertraging van de intake. Klager heeft de inhoud van deze brief niet betwist zodat kan worden aangenomen dat klager ervan op de hoogte was dat er contact zou worden opgenomen met zijn huisarts. Ook bij het ontbreken van deze brief is de gedraging van verweerster overigens zorgvuldig en conform de Wgbo op grond waarvan verweerster de huisarts van de voortgang van een behandeling op de hoogte dient te stellen.

5.4.

Ook het laatste verwijt treft naar het oordeel van het College geen doel. Nu er met klager gesprekken zijn geweest en brieven zijn verzonden is sprake van een behandelingsovereenkomst in de zin van de Wgbo. Een behandelingsovereenkomst kan eenzijdig worden opgezegd als er sprake is van een gewichtige reden, waaronder het niet bestaan van een vertrouwensrelatie. Daarbij is van belang dat de hulpverlener in een dergelijk geval de zaak op een zorgvuldige wijze terugverwijst hetgeen in dit geval door verweerster is gedaan.

6. Slotsom

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek dient te worden afgewezen. Verweerster kan met betrekking tot de klachten geen verwijt in de zin van artikel 47, eerste lid, van de wet BIG worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Voor zover klager in zijn beroepschrift tegen de vaststelling van die feiten en omstandigheden bezwaar heeft gemaakt, zal het Centraal Tuchtcollege hiermee

(voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2015 heeft klager zijn standpunten nader toegelicht aan de hand van een notitie met als titel “Zittingsnotitie met het verzoek om wraking met prejudiciële vragen” die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd. Deze notitie vermeldt onder andere het volgende.

‘(..) Ik heb voor wraking feiten aangevoerd welke betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de processtukken in de onderliggende tuchtklachtzaak bij het Regionaal Tuchtcollege. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de bij hen ingebrachte processtukken onrechtmatig zijn door ongeldige ondertekening en dan dus moet er naar oordeel van het Regionaal Tuchtcollege destijds al, geen rechtmatig proces hebben plaatsgehad en dus is er geen rechtmatige beslissing gegeven. Daarvan kan een beroep niet ontvankelijk worden genomen terwijl het Regionaal Tuchtcollege dit wel heeft gedaan en dit beroep heeft aangeboden aan het Centraal Tuchtcollege die zowel de aanbieding alsmede het beroep, ook ontvankelijk heeft genomen. Kennelijk erop gericht om me te benadelen. Dit is een (met alle respect) niet –onpartijdige voorbereiding van dit beroepsproces. Ook heb ik feiten aangevoerd dat er geen medische behandeling heeft plaatsgehad terwijl de beklaagde hulpverleners over een medische behandeling verweren. Al deze feiten leg ik ook mede ten grondslag aan het wrakingsverzoek. Immers hierdoor heeft de beslissing een onjuiste handelingsgrondslag. Dit verweer ontvankelijke nemen is een (met alle respect) niet onpartijdige voorbereiding en een aankomend niet onpartijdig of niet-eerlijk proces.

(..) Rechtsvorderingen voor terugvorderen van kennelijk afgenomen rechten.

Al in dit lopende proces of aankomende wrakingsproces wil ik alle rechten op een eerlijk proces bij een eerlijk gerecht door een eerlijke rechter uitoefenen.

Met het oog op artikel 17 (EVRM) ter bescherming van m’n rechten ex artikel 6 en 13 en 53 (EVRM) vorder ik het recht op correctie en aanvulling separaat voor elk onderdeel, door een tussenbeschikking in executoriale vorm,

I. voor tenminste hetgeen ik in het mondelinge gesprek op de zitting heb gezegd of gehoord als onlosmakelijk deel van het ondertekende proces-verbaal, en,

II. voor de in de beslissingen te vermelden procesverloop welke ik heb doorlopen, en,

III. van een gewaarmerkte inventarisatielijst van het dossier waarin 1-duidig elke document uniek is onderscheiden van alle overige documenten, en,

IV. voor zowel de feiten alsmede de tuchtklachten welke m’n intellectueel eigendom blijven, en

V. voor de aan te wenden overwegingen, om me zo doende te verzekeren om deze overeen te brengen met waarop ik wil richten met m’n tuchtklachtfeiten of met m’n wrakingsfeiten,

en waarvan de goede uitvoering met m’n handtekening bij elk separaat onderdeel door me is bekrachtigd.

Voorts, vorder ik in dezelfde tussenbeschikking vermelding, weging en beoordeling van elk van de vorderingen hiervóór, met een toereikend uitgebreide beantwoording van de prejudiciële vragen hierna.

In het geval dat de rechtsvorderingen van teruggevorderde rechten (met alle respect) geweigerd wordt, stel ik de prejudiciële vragen:

(1). is het gevraagde correctierecht een goede uitleg of uitvoering van het artikel 6 (EVRM), en,

(2). is een eventuele weigering van het gevraagde correctierecht in strijdt met artikel 17 (EVRM)? (..)’

2.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Ingevolge het Wrakingsprotocol Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (versie 18 juli 2011) in verbinding met het Wetboek van Strafvordering, kunnen collegeleden die een zaak behandelen, worden gewraakt ‘op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden’.

4.3 Klager is ter zitting van 1 december 2015 medegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege schriftelijk zal beslissen op het “verzoek tot wraking met prejudiciële vragen”, zoals verwoord in de door klager voorgedragen notitie. Uit die notitie volgt dat klager doel en strekking van de wraking van een rechterlijk college, niet helder voor ogen heeft waar hij in die notitie voorop stelt:

Het is absoluut niet persoonlijk bedoeld voor de in deze zaken betrokken leden van het Centraal Tuchtcollege of de griffier of medewerkers van het tuchtgerecht.” En:

“Ik ontmoet opstandigheid en soms strijd welke geen oorzaak heeft die door mij veroorzaakt kan zijn. Dit opwekken is niet mijn bedoeling. De wet is ook voor mij geschreven en om zoveel mogelijk te begrijpen wat de wetgever ermee bedoeld.”

Klager noemt verder in de notitie in het geheel geen feiten en/of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon ( de subjectieve en/of objectieve onpartijdigheid) van een of meer van de zeven ter zitting aanwezige leden van het Centraal Tuchtcollege.

4.4 Bij deze stand van zaken, nu klager geen feiten en/of omstandigheden noemt op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en die feiten en/of omstandigheden ook niet anderszins zijn gebleken, ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om ten aanzien van het “het verzoek om wraking met prejudiciële vragen” het wrakingsprotocol te volgen. Voor het overige zijn geen objectieve aanknopingspunten gevonden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in art 6 EVRM.

4.5 Klager heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg geuite klacht herhaald en nader toegelicht. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege kan zich geheel met die beslissing verenigen.

4.6 Gelet op het hiervoor overwogene, dient het beroep te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. W.P. Bruinsma, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en drs. A.A. Keizer, leden- beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 12 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.