ECLI:NL:TGZCTG:2016:45 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.507
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-01-2016 |
Datum publicatie: | 20-01-2016 |
Zaaknummer(s): | c2014.507 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Anders dan klager aanvoert, heeft de huisarts niet onzorgvuldig of niet-adequaat gehandeld door hem na het consult met eigen vervoer naar het ziekenhuis te laten rijden. Uit adequaat lichamelijk onderzoek en anamnese volgden geen aanwijzingen dat de huisarts een ambulance had moeten laten komen om klager te vervoeren. Korte geanonimiseerde samenvatting van de zaak, zoals steeds per zaak te vinden is op de site www.tuchtrecht.nl |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.507 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. L. Beij te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 27 november 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 oktober 2014, onder nummer 2013-284a heeft dat College de klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5 van de klacht afgewezen en onderdeel 1 van de klacht buiten beschouwing gelaten. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2014.503, C2014.506 en C2014.508 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 december 2015, waar zijn verschenen klager en de huisarts, de huisarts bijgestaan door haar gemachtigde.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klager, geboren op 16 april 1961, is vanaf 14 juni 2012 tot december 2013 patiënt in de duopraktijk van verweerster en een andere huisarts te B. geweest.
2.2 Klager is onder meer bekend met cardiale klachten in verband waarmee na een myocardinfarct eind september 2011 een stent is geplaatst. Vanaf dat moment kreeg klager o.m. de combinatie van Ascal en Grepid (clopidogrel) voorgeschreven. Nadien heeft hij diverse malen de huisarts(enpost) en de afdelingen Spoedeisende Hulp en Cardiologie van het D.-ziekenhuis, locatie E. te B. (hierna: D.), bezocht met klachten van pijn op de borst.
2.3 Verweerster heeft vervolgens een op 25 oktober 2012 gedateerde brief ontvangen van een cardioloog van het D.. Daarin stond dat de medicatie ongewijzigd kon worden voortgezet. Grepid stond in deze brief niet vermeld. De aantekeningen in het huisartsendossier maken geen melding van medicatie.
2.4 In de medicatielijst is opgenomen dat klager van (de praktijk van) verweerster vier maal een herhaalrecept voor zowel Ascal als Grepid heeft ontvangen, nl. op
20 november 2012, 14 januari 2013, 4 februari 2013 en 15 mei 2013.
2.5 Medio 2013 heeft klager op zijn vakantie adres in F. een huisarts bezocht in verband met een aantal klachten. Deze huisarts heeft naar aanleiding van de medicatie lijst van klager waarop de combinatie van Ascal en Grepid nog vermeld stond contact opgenomen met de praktijk van verweerster. Wegens diens afwezigheid door vakantie heeft de waarnemende huisarts van verweerster hierop actie ondernomen. Deze waarnemende huisarts heeft contact opgenomen met de afdeling cardiologie van het D.. Uit dat contact volgde de mededeling van de waarnemend huisarts aan klager om terstond de inname van het medicijn Grepid te staken.
2.6 Op 2 oktober 2013 heeft klager verweerster geconsulteerd vanwege veel spanningen en in de laatste week regelmatig pijn op de borst met een branderig gevoel, soms doorstralend naar de bovenarmen. Verweerster heeft hart en longen beluisterd, de zuurstofsaturatie en bloeddruk gemeten (“… RR: 150 / 100, cor SR, pols 84 / min ra …”) en klager op verdenking van een angina pectoris doorgestuurd naar de cardioloog voor nader onderzoek.
2.7 Klager is vervolgens opgenomen in het D. alwaar een nucleair onderzoek is verricht. Klager is door de cardioloog in het D. vervolgens verwezen naar het
G.-Ziekenhuis in H. (hierna G.) voor een katheterisatie.
2.8 Nadat hij uit het D. was ontslagen, heeft klager tijdens een consult op
10 oktober 2013 onder meer verzocht om een uitdraai van het nucleair onderzoek. Op 11 oktober 2013 heeft hij voor een vervolggesprek verweerster bezocht. In het journaal staat vermeld dat verweerster in aanwezigheid van klager het G. en het D. heeft gebeld. Het G. zou een CD-rom toezenden en een brief van het D. zou in de loop van de volgende week gereed zijn.
2.9 Tijdens het consult op 15 oktober 2013 heeft verweerster aan klager een kopie van een brief van 14 oktober 2013 van het D., afdeling cardiologie, en de CD-rom van de vervaardigde coronaire angiografie (CAG) van het G. meegegeven en de bevindingen daarvan met klager besproken.
2.10 Op 23 oktober 2013 heeft verweerster Oxazepam 3 daags 10 mg voorgeschreven in plaats van de door klager verzochte dosering van 4 daags 10 mg.
2.11 Op 29 oktober 2013 heeft klager een assistente telefonisch meegedeeld dat hij alle onderzoeksrapporten uit het G. wilde ontvangen. De assistente heeft voor klager een afspraak met verweerster gemaakt voor de volgende dag, doch hij is op die afspraak niet verschenen.
2.12 Op 1 november 2013 heeft klager verweerster op het spreekuur bezocht. Onderzoek van zijn klachten was niet mogelijk vanwege de boosheid van klager. Verweerster heeft klager tijdens dit consult erop gewezen dat hij op 30 oktober niet op de afspraak was verschenen.
2.13 Op 1 november 2013 is per fax een brief van het G. betreffende de katheterisatie, gedateerd 1 november 2013 en gericht aan klager, door de praktijk ontvangen en aan klager toegezonden.
3. De klacht
Klager verwijt verweerster dat zij
1. naar aanleiding van voormelde brief van de afdeling Cardiologie van het D., van eind oktober 2012 geen contact heeft opgenomen met de cardioloog, zodat klager tegen het advies van de cardioloog van het G. in nog langer Grepid heeft gebruikt;
2. een onjuiste hoeveelheid oxazepam heeft voorgeschreven;
3. klager ten onrechte met eigen vervoer voor een onderzoek naar pijn op de borst naar het D. heeft laten gaan, alwaar klager is opgenomen;
4. klager heeft misleid over het katheterisatieverslag uit het G., dat nog niet was opgemaakt. Het verslag, gedateerd 1 november 2013, heeft klager op 2 november ontvangen;
5. tegen de afspraak in klager niet heeft afgebeld toen op 30 oktober 2013 het katheterisatieverslag van het G. door haar nog niet was ontvangen en hem heeft verweten dat hij niet is verschenen op het spreekuur op 30 oktober 2013.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College ziet aanleiding om het eerste klachtonderdeel buiten behandeling te laten. Over dit onderwerp is reeds ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014 in een andere klachtzaak tegen verweerster gedebatteerd. Daarover zal in die andere zaak een gemotiveerd oordeel worden gegeven en uitspraak worden gedaan.
5.2 Verweerster heeft het in het tweede onderdeel omschreven verwijt bestreden. Zij heeft uitgelegd dat en waarom zij terughoudend was met het voorschrijven aan klager van een grotere dosering oxazepam. Deze redengeving is acceptabel, zodat ook dit onderdeel ongegrond is.
5.3 Voor het derde klachtonderdeel heeft verweerster uitgelegd dat zij gelet op de bevindingen uit anamnese en onderzoek geen aanleiding zag om klager per ambulance naar het ziekenhuis te laten vervoeren. Ook dit standpunt was te verdedigen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.4 De gezamenlijk te behandelen onderdelen 4. en 5. zijn ook ongegrond. Zij heeft onweersproken gesteld dat klager niet op de gemaakte afspraak om op
30 oktober 2013 te komen is verschenen. Toen klager twee dagen later wel langs kwam en verweerster hem op zijn onaangekondigde afwezigheid aansprak, is klager boos weggelopen. Het katheterisatieverslag is daarna naar klager toegezonden. In de handelwijze van verweerster valt niets te ontdekken waarvan haar een verwijt kan worden gemaakt. Van misleiding is geen sprake.
De klacht zal zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1
In hoger beroep heeft klager zijn klachtonderdelen 2 tot en met 5 herhaald en nader
toegelicht.
4.2
De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van
het beroep.
4.3 De behandeling van de klachtonderdelen 2, 4 en 5 in hoger beroep hebben het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep voor zover dit ziet op deze klachtonderdelen moet worden verworpen.
4.4 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Klager voert aan dat de huisarts hem na het consult op 2 oktober 2013 ten onrechte met zijn eigen auto naar het ziekenhuis heeft laten rijden, waar hij vervolgens een week heeft moeten verblijven. Bij klager was sprake van pijn op de borst met een branderig gevoel, doorstromend naar de bovenarmen. Volgens klager had de huisarts een ambulance moeten laten komen of hem door iemand anders naar het ziekenhuis moeten laten vervoeren. Door dit na te laten heeft de huisarts volgens klager onzorgvuldig en niet adequaat gehandeld.
Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de huisarts klager op 2 oktober 2013 na adequaat lichamelijk onderzoek en anamnese - waaruit de huisarts de conclusie trok dat klager in staat moest worden geacht zelfstandig aan het verkeer deel te nemen en dus geen indicatie bestond om een ambulance te laten komen - uit zorgvuldigheidsoverwegingen heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis voor controle. Van onzorgvuldig of niet-adequaat handelen zoals door klager gesteld, is dan ook niet gebleken, zodat het beroep ook voor wat betreft dit klachtonderdeel dient te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en
dr. A.A. de Rotte en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en
mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.