ECLI:NL:TGZCTG:2016:43 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.426
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:43 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-01-2016 |
Datum publicatie: | 20-01-2016 |
Zaaknummer(s): | c2014.426 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een longarts. Klager verwijt de longarts - zakelijk weergegeven - grove nalatigheid, valsheid in geschrifte, toebrengen van lichamelijk letsel en weigering van medische hulp. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het beroep wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.426 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., longarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. S. Slabbers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 30 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de longarts - een klacht ingediend. De klacht is door het Regionaal Tuchtcollege te Groningen doorgezonden aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle, welk College bij beslissing van 27 oktober 2014, onder nummer 111/2014, de klacht heeft afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
De longarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak met nummer C2014.425 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 december 2015, waar is verschenen de longarts, bijgestaan door mr. Slabbers.
Klager heeft het Centraal Tuchtcollege schriftelijk meegedeeld wegens gezondheidsredenen niet ter zitting te zullen verschijnen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier zoals bij verweer overgelegd) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager werd door een collega-longarts van verweerster in het ziekenhuis gezien op
4 april 2012 op verwijzing van de huisarts. Klager kende een uitgebreide cardio-pulmonale voorgeschiedenis. Klager gaf aan benauwd te zijn (bij bekende COPD in de voorgeschiedenis en roken). Bij lichamelijk onderzoek vond de longarts een piepend ademgeruis en ronchi beiderzijds. De longarts stelde voor te starten met
inhalatiemedicatie maar klager wilde dit niet. Er werden Prednisontabletten en een antihistaminicum voorgeschreven. Er werd een controleafspraak voor over een maand gemaakt. Klager werd op 4 mei 2012 gezien op de spoedeisende hulp door verweerster. Na lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostiek kwam verweerster tot de conclusie dat er sprake was van dyspnoe en hypoxie zonder aanwijzingen voor longembolie en geen duidelijke pneumonie. Klager werd vervolgens wegens COPD-exacerbatie opgenomen in het ziekenhuis. Er werd gestart met vernevelen en Prednisolon 30 mg.iv. Klager bleef een hypoxaemie houden. Daarnaast was er sprake van een buikwandhematoom. Daar werd een expectatief beleid voor ingezet. Klager is vervolgens op 7 mei 2012 tegen het advies in naar huis gegaan.
Op 8 mei 2012 kwam klager weer op de poli. Hij was erg benauwd en had slaapproblemen. Een collega van verweerster sprak af dat de longverpleegkundige zou langskomen om de mogelijkheid van zuurstof thuis te beoordelen. Er werd een controleafspraak voor 25 juni 2012 gemaakt.
Op 15 juni 2012 stond een longfunctieonderzoek gepland. Klager werd die dag echter gezien op de spoedeisende hulp door verweerster. Hij werd opgenomen met het beeld van een exacerbatie COPD. Er werd gestart met Prednisolon, verneveling en zuurstof. Klager had veel vragen. Verweerster heeft uitleg gegeven over de diagnose COPD. Op 18 juni 2012 ging klager met ontslag.
Een collega van verweerster zag klager op 25 juni 2012 op de controleafspraak. Klager gaf aan dat het niet goed ging en dat hij weer was gaan roken. Klager wilde graag opnieuw overleg met de longverpleegkundige om te kijken of toch zuurstof thuis geregeld kon worden. Ook wilde hij verneveling proberen. De arts heeft de longverpleegkundige opnieuw opdracht gegeven om op huisbezoek te gaan en de huisarts geïnformeerd.
Op 26 november 2012 werd klager weer op de poli gezien door een collega van verweerster. Er waren klachten van moeheid en bloed ophoesten. De zuurstof thuis was inmiddels geregeld. Er werd aanvullend onderzoek afgesproken te weten X-thorax en bloedonderzoek. Gezien de klachten en de uitgebreide voorgeschiedenis werd klager voorgesteld te revalideren in E.. Klager wilde hier over nadenken. Er werd een fietstest en een poliafspraak gemaakt voor 19 februari 2013. De uitslagen van de onderzoeken d.d. 26 november 2012 leverden geen bijzonderheden op. Klager is op 19 februari 2013 niet verschenen.
Op 2 mei 2013 zag een collega van verweerster klager weer op de poli. Het ging wat
beter. Hij gebruikte de laatste tijd geen korset meer in verband met een navelbreuk. Hij had nieuwe buikklachten. De galblaas kwam daarbij ter sprake. Ook waren er klachten van moeheid en bloedneuzen. Klager wilde graag opgenomen worden. Op basis van de klachten werd een consult geregeld bij de chirurgen. Aanvullend onderzoek liet geen bijzonderheden zien.
Op 8 mei 2013 is klager in verband met benauwdheidsklachten en pijn op de borst gezien door een collega van verweerster. Bij ontbreken van acute pulmonale en cardiale pathologie is klager voorgesteld om begeleid en voorzien van zuurstof naar huis te gaan. In de brief aan de huisarts staat genoteerd: “ dhr zegt dat hij door niemand opgehaald kan/wil worden en dat hij wel zonder zuurstof naar huis gaat zoals hij hier ook is gekomen. Hij zegt dat hij dan wel ziet wat gebeurd. Op dat moment verwijderd hij de neusbril en loopt weg”.
Op 23 mei 2013 vond er in voorbereiding op de navelbreukoperatie een preoperatief consult plaats en heeft een collega van verweerster het advies gegeven om de dag van de operatie en de dag erna Prednison, verneveling en zuurstof te gebruiken.
3. STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- grove nalatigheid, valsheid in geschrifte, toebrengen van lichamelijk letsel en weigering van medische hulp.
4. STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat de verwijten ten onrechte worden gemaakt en op een verkeerde voorstelling van zaken berusten. Voor zover verweerster kan vaststellen klaagt klager over gebeurtenissen in 2013. Verweerster heeft klager alleen in 2012 gezien. Verweerster verzoekt dan ook de klachten af te wijzen. Voor zover nodig zal hierna verder op het verweer worden ingegaan.
5. OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klager stelt dat hij door zijn huisarts werd verwezen naar het ziekenhuis met een brief waarin stond dat hij een dubbele longontsteking had. Na een dag zag hij verweerster die hem vertelde dat het zijn eigen schuld was en dat hij dan maar naar een verzorgingshuis moest. Klager had het gevoel dat hij het ziekenhuis werd uitgejaagd. Voor zover klager hiermee doelt op het bezoek aan de SEH op 4 mei 2012 dan wel
15 juni 2012 overweegt het college als volgt.
Blijkens het overdrachtsformulier spoedeisende hulp is op 4 mei 2012 de anamnese afgenomen en is lichamelijk onderzoek verricht. Als conclusie staat vermeld: “Dyspnoe en hypoxie bij patient met COPD zonder aanwijzingen voor LE en geen duidelijke pneumonie”. Blijkens de notitie in de decursus van 7 mei 2012 en de brief aan de huisarts van 21 mei 2012 werd klager opgenomen wegens COPD en exacerbatie en heeft klager op 7 mei 2012 tegen medisch advies in het ziekenhuis verlaten. Verweerster heeft in het verweerschrift toegelicht dat zij op 7 mei 2012 met klager besproken heeft dat er aanvullend onderzoek nodig was en dat klager in aanmerking kwam voor zuurstoftherapie thuis. Klager wilde echter zelf met ontslag.
Voor wat betreft het buikhematoom is het college van oordeel dat gelet op de omstandigheid dat er geen HB-daling was en op dat moment verder weinig klachten waren volstaan kon worden met een expectatief beleid voor dit specifieke probleem.
Niet aannemelijk is dan ook geworden dat er sprake is geweest van grove nalatigheid, valsheid in geschrifte, toebrengen van lichamelijk letsel en weigering van medische hulp. Deze conclusie geldt evenzeer voor het bezoek aan de SEH op 15 juni 2012 en de daarop volgende opname. Blijkens het overdrachtsfomulier spoedeisende hulp werd klager op 15 juni 2012 gezien vanwege benauwdheid. Als conclusie staat vermeld: “toename dyspnoe zonder afwijkingen in Lab, X- thorax of Bloedgas
Bij beleid staat: iom C.
- Sociale opname
- Prednison 30mg 1dd 1 oraal
- Vernevelen zo nodig 4-6 dd Ipramol 2,5ml
- Geen antibiotica
- Longfunctie afspreken bij ontslag
- Patient heeft veel vragen over de diagnose en over de zuurstof die hij thuis zou
krijgen, nogmaals duidelijk uitleg gegeven door de longarts zelf.
In het verweerschrift heeft verweerster toegelicht dat zij toen heeft opgemerkt dat klager met het door roken zelf zijn ziekte (klachten) verergerde. Zij heeft uitleg gegeven over de ziekte COPD en de consequenties van roken.
Het college is van oordeel dat het tot de taak van een longarts behoort patiënten op dergelijke zaken te wijzen. Niet gebleken is dat verweerster hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3
Voor zover de klacht van klager betrekking heeft op gebeurtenissen in 2013 merkt het college met verweerster op dat verweerster in die periode niet bij de behandeling betrokken is geweest en om die reden die klacht dus niet kan slagen.
5.4
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht (schriftelijk) herhaald en nader toegelicht.
4.2 De longarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en
dr. F.J.J. van den Elshout en prof. dr. J.W.J. Lammers, leden-beroepsgenoten en
mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.