ECLI:NL:TGZCTG:2016:386 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.245
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:386 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2016 |
Datum publicatie: | 13-01-2017 |
Zaaknummer(s): | c2016.245 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Bij klaagster zijn in een academisch (opleidings-)centrum twee implantaten geplaatst. Zij is behandeld door verweerder, tandarts (in opleiding tot implantoloog) en diens supervisor. Enige tijd later zijn de implantaten los komen te zitten en moesten zij worden verwijderd. Klaagster verwijt verweerder dat de hij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klaagster behoorde te betrachten door: 1. geen behandelplan op te stellen en klaagster niet, althans onvoldoende, te informeren over de uit te voeren behandeling en de risico’s daarvan; 2. een verkeerde behandeling te kiezen en de retainer aan de verse wond vast te zetten; 3. de toedracht van de complicatie voor klaagster te verzwijgen; 4. lasterlijke en onjuiste beweringen over klaagster te doen. RTG Amsterdam: Wijst de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2016.245 van:
A., wonende te B., appellante,
tegen
E., tandarts, werkzaam te D., verweerder in hoger beroep,
gemachtigde: mr. H. Poppes van F. te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 21 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen E. - hierna te noemen de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 februari 2016, onder nummer 15/293T heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 december 2016. De zaak is tegelijk behandeld met de zaak C2016.244 (klaagster / C., tandarts te D.). De zaken zijn niet gevoegd. Verschenen zijn de tandarts, bijgestaan door mr. H. Poppes, en C.. Klaagster is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster heeft zich in oktober 2012 op verwijzing van haar tandarts voor een implantaatbehandeling gemeld bij een academisch (opleidings)centrum voor tandheelkunde. Zij is daar behandeld door verweerder, tandarts in opleiding tot implantoloog, onder leiding van diens supervisor.
2.2 In oktober 2013 zijn twee implantaten geplaatst. Er bestaat een beperkt risico op implantaatverlies en dat risico heeft zich bij klaagster verwezenlijkt. Omdat de implantaten los kwamen te zitten, moesten zij worden verwijderd.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klaagster behoorde te betrachten door:
1. geen behandelplan op te stellen en klaagster niet, althans onvoldoende, te informeren over de uit te voeren behandeling en de risico’s daarvan;
2. een verkeerde behandeling te kiezen en de retainer aan de verse wond vast te zetten;
3. de toedracht van de complicatie voor klaagster te verzwijgen;
4. lasterlijke en onjuiste beweringen over klaagster te doen.
Ter toelichting heeft klaagster onder meer aangevoerd dat verweerder haar niet heeft betrokken in de door hem gemaakte keuzes voor de behandeling. Hij heeft ten onrechte besloten tot het plaatsen van twee implantaten op een plaats waar slechts een element ontbrak. De risico’s zijn met klaagster niet besproken. Achteraf begreep klaagster dat het een ongebruikelijke en gecompliceerde behandeling betrof met grote risico’s. Als zij dat te voren had geweten had zij geen toestemming voor de behandeling gegeven. Er is achteraf nooit uitleg gegeven over de toedracht van de complicatie, maar klaagster acht het aannemelijk dat het vastzetten van de retainer aan de verse wond van invloed is geweest op het ontstaan van de complicatie. In zijn brief aan de klachtencommissie van het opleidingscentrum heeft verweerder over klaagster bewoordingen gebruikt als “dreigend karakter, dreiging en stalking”.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Hij heeft onder meer aangevoerd dat hij in de eerste consulten met klaagster tot in detail is ingegaan op de wijze van behandelen, het behandelplan en de begroting. Niet alle aspecten daarvan kunnen op papier worden gezet, maar klaagster is precies verteld welke behandeling zou worden uitgevoerd. De ingreep die bij klaagster is uitgevoerd, is een standaard behandeling die bij het opleidingscentrum regelmatig wordt uitgevoerd. Verweerder heeft het ondertekenen van de begroting als informed consent beschouwd.
Er was geen sprake van een verhoogd risico op necrose. Omdat de kans daarop vrijwel nihil was, hoefde verweerder dat ook niet met klaagster te bespreken. Bij gezonde mensen (anders dan bij rokers, diabetici en paropatiënten) wordt volstaan met het melden van de geringe kans – minder dan 2 % - dat een implantaat niet integreert. Dat is ook met klaagster besproken. Er was geen aanleiding om over een hoger risico op implantaatverlies te spreken.
Er bleek naderhand een implantaat los te zitten, waarna in overleg met de supervisor door verweerder is besloten de implantaten te verwijderen. Toen werd zichtbaar dat er veel bot verloren was gegaan. Verweerder heeft de mogelijke oorzaken van de complicaties met klaagster besproken en haar aangegeven dat het altijd moeilijk is om de specifieke oorzaak in het specifieke geval te vinden.
Klaagster is mondeling en schriftelijk geïnformeerd over mogelijke infecties. Verweerder heeft klaagster op het hart gedrukt voorzichtig te zijn met de (uitneembare) retainer, die door verweerder was aangepast zodat die over de wond kon worden geplaatst, en deze uit te nemen als deze in de wond zou drukken. Verweerder heeft klaagster gemeld dat zij moest bellen als ze iets niet vertrouwde, maar ze heeft het tegenovergestelde gedaan en de afspraak voor nacontrole uitgesteld omdat ze de wond er niet goed vond uitzien. Daarmee waren eventuele interventies om implantaatverlies mogelijk nog te voorkomen geblokkeerd. De oorzaak van het implantaatverlies bij klaagster is niet met zekerheid vast te stellen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college maakt uit de behandelstatus op dat verweerder voorafgaand aan de behandeling uitgebreid met klaagster heeft gesproken over de behandeling. Dat hij daarbij niet op risico’s heeft gewezen die hij had moeten vermelden, kan niet worden geconstateerd. Klaagster heeft vervolgens de door verweerder opgestelde begroting voor akkoord ondertekend. Van een risicovolle behandeling die ongebruikelijk en/of gecompliceerd was, was geen sprake. Het behandeldossier geeft het college geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet zorgvuldig gehandeld zou hebben dan wel in de uitvoering van de behandelovereenkomst is tekort geschoten of een verkeerde behandeling zou hebben gekozen. Het verloren gaan van implantaten is een vervelende complicatie, die nu eenmaal kan voorkomen, maar waarvan de behandelaar niet zonder meer een verwijt te maken valt.
5.2 Het dossier biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de oorzaak van het verloren gaan van de implantaten voor klaagster zou hebben verzwegen. Deze oorzaak is niet altijd te achterhalen. Uit het dossier blijkt geenszins dat de retainer van klaagster zou zijn vastgezet op de wond. Wel is bij de eerste controle geconstateerd dat de retainer in het tandvlees had gedrukt en is klaagster in verband daarmee geadviseerd de retainer een aantal dagen zo weinig mogelijk te dragen.
5.3 Op grond van het voorgaande acht het college de klachtonderdelen 1 tot en met 3 ongegrond. Ook klachtonderdeel 4 dient ongegrond te worden verklaard, omdat de brief waar klaagster naar verwijst geen deel uitmaakt van het dossier en klaagster dit klachtonderdeel verder niet heeft onderbouwd.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af .”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Haar beroep is vooral gericht tegen het oordeel over het eerste klachtonderdeel (geen informed consent).
4.2 De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
Deze beslissing is genomen nadat de behandeling in beroep kort is geschorst voor beraad en terstond mondeling medegedeeld.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. M. Fokke en prof. dr. A. Vissink, leden-beroepsgenoten en mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.