ECLI:NL:TGZCTG:2016:383 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.187

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:383
Datum uitspraak: 08-12-2016
Datum publicatie: 04-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.187
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht is gericht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij onjuiste diagnoses heeft gesteld en dat hij klager heeft medegedeeld dat hij terminaal zou zijn. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep, nu klager met zijn beroep enkel beoogt nieuwe klachten voor te leggen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.187 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: B. de Jonge,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. N.M.H. Hoekstra.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna: klager – heeft op 25 november 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. – hierna: de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 maart 2016, onder nummer G2015.142, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 december 2016, waar de huisarts is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is niet verschenen.

Meteen na afloop van de mondelinge behandeling heeft het College in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Klager was patiënt in de praktijk waarbij verweerder werkzaam is. Op 21 juli 2014 werd hij opgenomen in een verpleeghuis te E. Op die datum werd de behandelingsrelatie feitelijk beëindigd. Verweerder bleef echter over klager nog een aantal berichten ontvangen van specialisten.

3. De klacht

De klacht lijkt zich te richten tegen verscheidene hulpverleners. Ten aanzien van verweerder bestaat de klacht, zo begrijpt het college, uit twee onderdelen. Uit het verweerschrift blijkt dat ook verweerder de klacht zo heeft begrepen.

Klager verwijt verweerders enerzijds dat hij  onjuiste diagnoses (wat betreft longcarcinoom en psychische problematiek  heeft gesteld (a)  en anderzijds dat hij klager heeft medegedeeld dat hij terminaal zou zijn (b).

4. Het verweer

4.1

Verweerder heeft het klachtonderdeel (a) gemotiveerd en gedocumenteerd bestreden. De diagnose longcarcinoom is niet door hem, maar door de longarts mevrouw

F. gesteld. De psychiater G. heeft een, naar het college begrijpt slechts globale, diagnose gesteld wat betreft klagers psychische problematiek.

4.2

Verweerder heeft niet gezegd dat klager terminaal zou zijn (b). Hij heeft klager, zoals wordt bevestigd in het huisartsenjournaal, alleen voorgehouden dat de toekomst onvoorstelbaar is.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Klager is in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het verweer te reageren, maar heeft niet binnen de gestelde – en nog eenmaal verlengde – termijn van repliek gediend.

5.2

Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat klager tegen het verweer niets heeft kunnen of willen inbrengen. Bij deze stand van zaken - en omdat het college ook overigens geen aanknopingspunten heeft gevonden voor de juistheid van de klacht onderdelen - moet als volgt worden beslist.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans niet voldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager voert in beroep aan dat de huisarts heeft gehandeld in strijd met zijn informatie­plicht (artikel 7:448 BW), dat hij na de opname van klager in het verpleeghuis de hoofd­behandelaar onvolledig heeft geïnformeerd en dat de behandelrelatie met klager niet is beëindigd dan wel dat na de opname van klager in het verpleeghuis geen deugdelijke patiënten­overdracht zou hebben plaatsgevonden. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2       De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat het beroepschrift geen gronden van beroep bevat die zijn gericht tegen de beslissing ten aanzien van de klacht zoals het Regionaal Tuchtcollege die heeft begrepen en zoals is weergegeven onder overweging 3 van de bestreden beslissing. Het beroepschrift bevat enkel klachten die niet in eerste aanleg zijn aangevoerd.

In beroep kan het Centraal Tuchtcollege slechts oordelen over die klachten die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Nu klager met zijn beroep enkel beoogt nieuwe klachten voor te leggen, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

4.4       Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. T.W.H.E. Schmitz

en mr. W.P.C.M. Bruisma, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en dr. M.K. Dees,

leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en mondeling uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2016.  

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.