ECLI:NL:TGZCTG:2016:38 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.398
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-01-2016 |
Datum publicatie: | 15-01-2016 |
Zaaknummer(s): | c2014.398 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts. De huisarts heeft een circumcisie uitgevoerd bij de zoon van klager. Na vier jaar wordt door een uroloog een hersteloperatie uitgevoerd. Klager verwijt de huisarts dat hij de circumcisie niet juist heeft uitgevoerd en dat daardoor klachten zijn ontstaan. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.398 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.C. Hoorweg-de Boer, werkzaam bij Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 2 december 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
24 juni 2014, onder nummer 13/431 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Nadien heeft klager de gronden van zijn hoger beroep nog nader toegelicht. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 november 2015, waar klager en de huisarts met zijn gemachtigde, mr. E.P. Haverkate, zijn verschenen en hun standpunten nader hebben toegelicht. Als getuige is gehoord D., uroloog werkzaam te B..
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Bij de zoon van klager, verder te noemen de patiënt, geboren op 30 maart 2007, is op 27 oktober 2007 een circumcisie verricht in het F.. Verweerder heeft deze operatie uitgevoerd.
2.2 De huisarts heeft de patiënt begin 2012 doorgestuurd naar het E..
2.3 In de brief van de uroloog D. aan de huisarts van 27 januari 2012 staat het volgende vermeld, voor zover hier van belang:
“ U verwees naar mij bovengenoemde patiëntje.
Hoofdklacht is pijn aan de penis en fistels aan penis.
Patiëntje heeft, toen hij 4 maanden oud was, een circumcisie ondergaan in F.. Patiëntje heeft sinds die tijd regelmatig pijn aan de penis, tevens zien de ouders een fistel en zwarte plekken. Voor het overige is patiëntje altijd gezond.
Bij onderzoek van de penis zien we inderdaad een intrekkingsfistel aan de dorsale zijde van de penis ter hoogte van die binnenrand, buitenrand, naad. Ter hoogte van de dorsale zijde van de penis in het gebied van frenulum bevindt zich enkele oude hechtingsresten. Tevens is hier een vreemde huidplooi en is er een scheve verbinding van binnen- aan buitenblad, met name links dorsolateraal. Er is tevens een hoge implant van het scrotum met een scheef verlopende Raphe.
Ik kom tot de conclusie dat er bij de circumcisie het nodige mis is gegaan. Waarschijnlijk is er een congenitale curvatuur geweest van de huid van de penis met hoge implant van het scrotum. Op een of andere manier is een en ander niet goed genezen en zijn er nu een 3-tal fistels.
Ik zal een reconstructie van de penis uitvoeren waarbij gedeeltelijk huid wordt verwijderd en wordt verplaatst. Tevens zal er een plastiek worden verricht ter verlaging van het scrotum aan de penis. De fistels zullen worden verwijderd. T.z.t. ontvangt u separaat bericht over de operatie en opname.
Patiëntje is op de opnamelijst geplaatst voor een reconstructie.”
2.4 In de brief van de uroloog aan de huisarts van 8 februari 2012 staat het volgende vermeld, voor zover hier van belang:
“ Patientje werd opgenomen op 01-02-2012 voor de urologie.
Patientje is bekend met een torsie afwijking van de penishuid met fistels in de huid na circumcisie, een hoge inplant van het scrotum en een granuloom thv het frenulum.
Waarvoor op 01-02-2012 reconstructie van de penis en scrotum, transplantatie van de huid en excisie van de fistels en het granuloom, met goed resultaat. Een drukverband werd achtergelaten. Deze kon een paar uur post-operatief worden verwijderd. Er was minimale zwelling van de penis. De mictie kwam vlot en patientje kon in goede conditie diezelfde dag naar huis worden ontslagen.”
2.5 Bij brief van 14 juni 2012 heeft klager het F. aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft klager daarop uitgenodigd voor een gesprek en hem gevraagd zijn zoon mee te nemen. Ook wilde verweerder graag de foto's zien die klager zei te hebben gemaakt voor de hersteloperatie. Klager is vervolgens alleen gekomen en heeft geen foto's willen laten zien.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder de operatie niet juist heeft uitgevoerd, met klachten en een onaanvaardbaar cosmetisch resultaat tot gevolg.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college is van oordeel dat zij onvoldoende informatie heeft om de klacht te kunnen beoordelen.
In de brief van de uroloog van 27 januari 2012 staat weliswaar vermeld dat er bij de circumcisie het nodige mis is gegaan, maar wat het oorzakelijk verband is tussen de besnijdenis en de klachten in 2012 dan wel het cosmetisch resultaat wordt niet duidelijk gemaakt. Bovendien staan in deze brief onjuistheden vermeld, zoals de vermelding dat het frenulum zich aan de dorsale zijde van de penis bevindt. Door klager is ter zitting nog wel een reconstructietekening overgelegd, maar foto’s van de door de uroloog aangetroffen toestand zijn kennelijk niet gemaakt. Verder heeft het college moeten vaststellen dat klager, hoewel daarover ter zitting uitvoerig bevraagd, niet duidelijk heeft weten te maken wanneer de klachten zijn ontstaan en waarom hij pas vier jaar na de operatie naar de huisarts is gegaan. In ieder geval is klager naar aanleiding van de klachten niet teruggegaan naar verweerder. Na de aansprakelijkstelling is er wel een gesprek geweest tussen klager en verweerder maar verweerder heeft er toen voor gekozen zijn zoon niet mee te nemen, zodat verweerder geen nader onderzoek heeft kunnen verrichten. Daarmee biedt uitsluitend de brief van de uroloog aanknopingspunten voor de stelling dat de operatie niet goed is verlopen en dat dat verweerder verweten kan worden, maar die brief is daarvoor, zoals hiervoor overwogen, niet toereikend.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Het Centraal Tuchtcollege neemt hierbij het volgende in acht. Ten aanzien van het gesprek met de huisarts (overweging 2.5 van de bestreden beslissing) stelt klager te hebben medegedeeld dat hij geen foto’s heeft gemaakt voor de hersteloperatie van zijn zoontje en dat hij dan ook geen foto’s heeft kunnen laten zien tijdens genoemd gesprek. Bovendien heeft klager zijn zoontje niet meegenomen naar dit gesprek omdat hij het kind niet onnodig wilde belasten. Voor zover nodig zal het Centraal Tuchtcollege het voorgaande in zijn overwegingen betrekken.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1
In hoger beroep heeft klager aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege onvoldoende
onderzoek heeft gedaan naar zijn klacht en bovendien de informatie die klager heeft
gegeven niet heeft verwerkt in zijn beslissing. Daarnaast heeft het Regionaal Tuchtcollege,
aldus klager, zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd. Het hoger beroep van klager
komt er op neer, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, dat hij zijn klacht opnieuw
en in volle omvang ter beoordeling voorlegt. Deze klacht houdt in dat de door de huisarts
verrichte ingreep niet juist is uitgevoerd en dat er klachten zijn ontstaan als gevolg
van deze ingreep.
4.2
De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van
het beroep.
4.3
Het Centraal Tuchtcollege oordeelt als volgt. Uit de stukken en uit hetgeen partijen
over en weer hebben gesteld blijkt dat de ingreep op 27 oktober 2007 door de huisarts
is uitgevoerd in het F.. Uit het operatieverslag blijkt niet van bijzonderheden tijdens
en na de ingreep: patiënt ging in goede conditie naar huis. Ook hetgeen de huisarts
desgevraagd ter zitting heeft verklaard geeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding
ervan uit te gaan dat de ingreep niet goed is verlopen. De huisarts had ook toen al
veel ervaring met circumcisies (hij had er zo’n 2000 verricht) en uit zijn beschrijving
van zijn standaard werkwijze maakt het Centraal Tuchtcollege op dat hij normaal gesproken
de ingreep in alle rust, samen met de ouders, voorbereidt en verricht. Het Centraal
Tuchtcollege heeft geen aanleiding aan te nemen dat dat in dit geval anders is gegaan.
Wèl was de gang van zaken direct voorafgaand aan de ingreep rommelig en ongelukkig.
Partijen hebben hierover gelijkluidend verklaard. De huisarts heeft echter ook verklaard
dat hij, toen duidelijk werd dat klager en zijn zoontje nog steeds zaten te wachten,
heeft aangeboden de ingreep alsnog te verrichten. Dat dit vervolgens gehaast en onzorgvuldig
is gebeurd is niet gebleken.
4.4
Klager heeft in zijn beroepschrift verklaard dat zijn zoontje kort voor zijn vierde
verjaardag de eerste klachten kreeg aan zijn penis. Klager is toen met zijn zoontje
naar zijn eigen huisarts gegaan. Het is niet duidelijk geworden wat er in de bijna
vier jaar tussen de ingreep en dit bezoek aan de eigen huisarts is gebeurd. Klager
heeft hierover niet duidelijk verklaard. Desgevraagd kan hij zich niet precies herinneren
hoe de situatie was tijdens de eerste dagen en weken na de ingreep. Wel heeft hij
verklaard op enig moment naar zijn eigen huisarts te zijn gegaan, die hem zei het
aan te kijken. Wanneer dit exact is geweest en of dit eerder dan vier jaren na de
ingreep is geweest heeft klager niet, althans niet voldoende duidelijk, kunnen verklaren.
4.5
Begin 2012 is het zoontje van klager door zijn eigen huisarts doorgestuurd naar de
uroloog. Deze heeft in zijn brief van 27 januari 2012 verslag gedaan van zijn bevindingen.
Ter zitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de uroloog, onder ede, een nadere
toelichting gegeven op deze brief. Zo heeft hij verklaard dat hij met de zinsnede
“
Ik kom tot de conclusie dat er bij de circumcisie het nodige mis is gegaan.”
geen waarde oordeel heeft willen geven over de uitgevoerde ingreep maar heeft bedoeld
te zeggen dat hij zich afvroeg wat er is gebeurd en waarom er zo lang is gewacht om
er iets aan de te doen. Hij heeft verklaard spijt te hebben van deze zin.
4.6 Het voorgaande biedt het Centraal Tuchtcollege onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de door de huisarts verrichte ingreep niet juist is uitgevoerd en dat de klachten van het zoontje van klager daardoor zijn ontstaan. De door de uroloog in 2012 vastgestelde afwijkingen aan de penis van patiënt moeten aangemerkt worden als - weliswaar bijzondere - complicaties die zich kunnen voordoen na een circumcisie. Het Centraal Tuchtcollege is dan ook van oordeel dat het hoger beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, mr. J.P. Fokker en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en prof. dr. R.C.M. Pelger, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.