ECLI:NL:TGZCTG:2016:340 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.045

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:340
Datum uitspraak: 17-11-2016
Datum publicatie: 17-11-2016
Zaaknummer(s): c2016.045
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen uroloog. De uroloog heeft bij klager een circumcisie verricht en enige maanden later bij klager het frenulumrest en een ovaal huidstripje op het dorsum van de penis geëxideerd. Volgens klager heeft de uroloog klager onder druk gezet om de tweede operatie door te laten gaan (a), is de dossiervoering incompleet (b), heeft verweerder voorafgaande aan de ingreep onzin verteld en gelogen (c), heeft verweerder te weinig terughoudendheid betracht bij een niet noodzakelijke ingreep (d) en heeft verweerder nagelaten klager, onder lokale verdoving, toestemming te vragen om veel meer te doen dan afgesproken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht op alle onderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.045 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., uroloog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

Gemachtigde: mr. L. Fedder verbonden aan VvAA Rechtsbijstand Utrecht.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 mei 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de uroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 februari 2016, onder nummer 1573 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De uroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 november 2016. Klager is verschenen. De uroloog en zijn gemachtigde zijn - met schriftelijke kennisgeving - niet ter terechtzitting verschenen.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 7 mei 2013 had een collega-uroloog van verweerder op verwijzing van de huisarts klager onderzocht. Eerder had een dermatoloog klager behandeld voor terugkerende roodheid en niet genezende wondjes aan de penis. Zijn conclusie luidde: “dermatitis artefact aan de penis, c.q. artificieel ulcus”. De collega-uroloog stelde een indicatie voor circumcisie. Verweerder heeft deze circumcisie op 15 mei 2013 verricht.

Op 23 mei 2013 werd klager teruggezien met wondklachten door een collega van verweerder, die bij inspectie geen infectie vaststelde. Op 10 juni 2013 zag deze collega klager wederom terug voor een reguliere controle.

Op 22 juli 2013 zag verweerder klager terug. De rode plekken waren weg; er waren wat ontstekingen aan de rand aanwezig. Klager wilde ook een kleine rest van het frenulum verwijderd hebben. Verweerder zag een klein ulcus dorsaal vlak achter de rand van de eikel en gaf aan dat dit eenvoudig te verwijderen zou zijn. Afgesproken werd dat klager erover zou nadenken en na zes weken zou beslissen over de ingreep. Diezelfde dag berichtte klager echter dat hij had besloten de ingreep te laten uitvoeren.

Op 18 september 2013 heeft verweerder onder lokaal anesthesie de frenulumrest geëxideerd en gehecht. Tevens is een ovaal huidstripje op het dorsum van de penis geëxideerd. Daarbij is de incisie een klein stukje in de corona van de glans doorgezet ter omsnijding van het ulcus.

Op 23 september 2013 verscheen klager voor controle. Verweerder constateerde een goed genezende wond. Op 15 oktober 2013 verscheen klager op het spreekuur bij verweerder. Klager was boos omdat verweerder, tegen de uitdrukkelijke wens van klager in, gesneden had in de (daardoor volgens klager beschadigde) corona glandis. In de corona zat nu een ‘deukje’ van ongeveer 5 mm.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klachtonderdelen luiden:

a.     Verweerder heeft klager onder druk gezet om een operatie door te laten gaan.

b.     De dossiervoering is incompleet.

c.                Verweerder heeft voorafgaande aan de ingreep onzin verteld en hij heeft gelogen.

d.                Verweerder heeft te weinig terughoudendheid betracht bij een niet noodzakelijke ingreep.

e.               Verweerder heeft nagelaten klager, onder lokale verdoving, toestemming te vragen om veel meer te doen dan afgesproken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder voert het volgende verweer:

a.               Verweerder heeft geen druk op klager uitgeoefend om de operatie te

            ondergaan.

b.               Het is verweerder niet duidelijk welke informatie in het dossier zou ontbreken.

c.               Verweerder heeft voorafgaande aan de operatie geen onzin verteld; hij heeft

niet gegarandeerd dat hij niet buiten het door klager aangegeven gebied zou komen. Hij heeft ook niet gelogen.

d.               Er bestond geen medische indicatie voor de ingreep op 18 september 2013,

maar het was de uitdrukkelijke wens van de patiënt om van het frenulum af te komen en het ulcus dorsaal te behandelen.

e.               Er is niet meer behandeld dan afgesproken.

De ingreep van 18 september 2013 is volgens professionele maatstaven verricht. Achteraf bezien moet verweerder constateren dat hij onvoldoende op de hoogte was van de psychische toestand van klager; als hij de problematiek had gekend, zou hij zich terughoudender hebben opgesteld en uitgebreider overleg hebben gehad.

5. De overwegingen van het college

Ad a. en c.

De klachtonderdelen a. en c. lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het college overweegt dat er ter zake van deze klachtonderdelen sprake is van verschillende lezingen. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Deze klachtonderdelen moeten daarom worden afgewezen.

Ad b.

Het college is bij kennisneming van het medisch dossier niet tot de conclusie kunnen komen dat het dossier onvolledig is. Het dossier sluit aan bij de feiten zoals door verweerder weergegeven. Voor zover klager wil betogen dat de feiten waarop hij de klachtonderdelen a. en c. baseert niet in het dossier terugvindt, kan de klacht niet slagen omdat deze feiten niet zijn komen vast te staan.

Ad d. en e.

De ingreep was weliswaar medisch gezien niet noodzakelijk, maar anderzijds is er geen bezwaar tegen een degelijke ingreep als een patiënt daarom verzoekt. In dit verband is van belang dat er voorafgaande aan de ingreep van 18 september 2013 afgesproken is dat niet alleen het restje van het frenulum verwijderd zou worden maar ook een ulcus zou worden weggesneden. Daarvoor heeft verweerder aan klager een bedenktijd gegeven om hierover te beslissen. Vervolgens heeft klager ingestemd met deze twee handelingen. Toen hij werd geopereerd, was hij het nog steeds eens met het verwijderen van het restje frenulum. Over het verwijderen daarvan heeft hij ook geen klachten. Wel heeft hij alsnog bezwaren gehad tegen het wegsnijden van het ulcus, ten gevolge waarvan een ‘deukje’ is ontstaan. Klager stelt dat hij zijn bezwaar tegen dit wegsnijden heeft geuit, maar dat is niet komen vast te staan. Wel is ter zitting komen vast te staan dat klager het ermee eens was dat ook het ulcus zou worden weggesneden, waarbij hij verweerder heeft gewezen op een wit strengetje aan de onderkant van de penis, op een andere plek dan waar het frenulum zat. Dat mocht verweerder wegsnijden en niet meer, zo maakte klager duidelijk. Verweerder heeft dit vervolgens gedaan. Hij heeft dus niet zonder toestemming van klager gehandeld. De wijze waarop dat is gebeurd acht het college niet in strijd met de professionele maatstaven en verweerder heeft daarmee ook niet meer gedaan dan afgesproken. Ook deze klachtonderdelen kunnen niet slagen, zodat de klacht geheel dient te worden afgewezen ”.

3.               Beoordeling van het hoger beroep

3.1            Klager legt met zijn beroep zijn oorspronkelijke klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor. Kern van klagers verwijt - ook in hoger beroep - is dat de uroloog, tegen de uitdrukkelijke wens van klager in, bij de operatie van

18 september 2103 (tweede operatie) in de corona glandis heeft gesneden, waardoor deze is beschadigd, aldus klager. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

3.2            De uroloog heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3.3            Het Centraal Tuchtcollege heeft in beroep de zaak in zijn volle omvang bekeken. De stukken van het geding en de behandeling ter zitting in beroep hebben het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen, hier over.

3.4            Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

4.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en  

dr. R.T. Ottow en prof.dr. R.C.M. Pelger, leden-eroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2016.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris   w.g.