ECLI:NL:TGZCTG:2016:311 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.156

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:311
Datum uitspraak: 04-10-2016
Datum publicatie: 05-10-2016
Zaaknummer(s): c2016.156
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.156 van:

A., wonende te B. appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 november 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

30 maart 2016, onder nummer 15177a, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2016.157 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 september 2016, waar zijn verschenen klager en de tandarts.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager lijdt aan diabetes, heeft een verhoogde schildklierfunctie en gebruikt Cozaar, simvastatine en metformine.

Op 16 juli 2014 heeft de vorige tandarts van klager hem geadviseerd de overgebleven tanden in zijn onderkaak te verwijderen en een kunstgebit te laten plaatsen. Na een jaar kon dan een implantaat worden geplaatst.

Op 15 september 2014 is klager voor een second opinion gegaan naar de praktijk waar verweerder werkt. Dit is een grote praktijk met een gedeeld patiëntenbestand. Een collega van verweerder (verweerder in zaak 15177b, hierna: de collega), heeft klager ook geadviseerd de tanden in onderkaak te trekken, een noodkunstgebit te plaatsen en na een jaar een implantaat te plaatsen. Daarbij adviseerde de collega ook de restdentitie in de bovenkaak te verwijderen omdat de prognose daarvan zeer dubieus was en hij een eigen dentitie tegenover een onderprothese minder wenselijk achtte.

De vorige tandarts van klager heeft dit advies vervolgens bevestigd.

Na eenprijsopgave van beide tandartsen heeft klager besloten over te stappen naar de praktijk waar verweerder werkt (hierna: de praktijk).

Toen klager op 8 april 2015 naar de praktijk kwam, was klager verbaasd verweerder te zien in plaats van de collega. Verweerder heeft de anamnese afgenomen, mondonderzoek verricht en de OPG van 1 februari 2014 en de röntgenfoto van element 11 van 5 maart 2015, gemaakt door de vorige tandarts van klager, bekeken. Ook verweerder kwam tot de conclusie dat het grootste deel van de elementen in de boven- en onderkaak dermate parodontale problemen had dat een volledige gebitsprothese was geïndiceerd.

Omdat klager hiertoe nog niet wilde overgaan, heeft verweerder in overleg met klager afgesproken dat de elementen 11, gezien de klachten die klager daaraan had, en 14, die erg mobiel was, zouden worden getrokken. Afgesproken werd een partiële plaatprothese te maken ter vervanging van de elementen 11 en 14. Op 16 april 2015 zijn beide elementen vervolgens geëxtraheerd.

Op 2 mei 2015 is in het weekeinde door de dienstdoende tandarts vastgesteld dat er bij element 13 sprake was van slijtage tot dicht aan de pulpa. Deze tandarts heeft vervolgens element 13 behandeld.

Op 11 juni 2015 is klager op een afspraak bij verweerder gekomen. Klager heeft zijn ongenoegen geuit over een aanmaning die hij had ontvangen van het bedrijf dat de facturering doet voor de praktijk. De factuur bleek niet te kloppen. Door een administratieve fout was alles dubbel gedeclareerd. Verweerder heeft zijn excuses daarvoor aangeboden, de oude factuur vernietigd en een nieuwe factuur laten maken.

Klager heeft verweerder op dat moment en later per e-mail tevens verweten de verkeerde elementen te hebben getrokken en klager vooraf niet goed te hebben geïnformeerd. Omdat er naar de mening van verweerder sprake was van een vertrouwensbreuk, heeft hij klager toen verzocht een andere tandarts te zoeken.

Klager heeft zijn ongenoegen over de gang van zaken kenbaar gemaakt per e-mail. Ook heeft hij verzocht bepaalde passages van de patiëntenkaart te verwijderen. Verweerder en zijn collega hebben klager twee keer uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van de e-mails, te weten op 15 juli 2015 en in de maand daarna. Klager heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder:

1.     ondeskundig/onzorgvuldig handelen en onprofessioneel/onvakkundig handelen;

2.     dat hij klager willens en wetens in een slecht daglicht heeft geplaatst en schade heeft toegebracht;

3.     dat hij vervelende verslaglegging op de patiëntenkaart van klager niet wil verwijderen;

4.     dat hij eenzijdig de behandeling en nazorg heeft opgezegd

5.     alle gedragingen die niet in het klaagschrift staan, maar wel onder door de leden van het tuchtcollege gelezen zijn, mee te laten wegen in zijn oordeel.

Ter toelichting heeft klager – kort gezegd – nog het volgende aangevoerd.

Afgesproken was dat klager de behandeling bij de praktijk zou laten verrichten en dat de collega klager zou gaan behandelen aangezien klager diabetes en schildklierproblemen heeft.

Toen klager op 8 april 2015 verweerder als tandarts kreeg toegewezen, heeft klager gezegd dat hij dacht dat de collega hem zou behandelen. Verweerder heeft toen gevraagd of klager aan hem twijfelde. Bij de eerste ontmoeting ging het dus al mis.

Verweerder heeft op basis van een oude foto vastgesteld dat element 11 ontstoken was. Element 14 wiebelde wel, maar deed geen pijn. Na het trekken van beide tanden heeft klager verweerder gevraagd om te hechten omdat klager bloedverdunners gebruikt. Volgens verweerder was dat niet nodig. Een paar uur na het trekken van de tanden is het echter flink gaan bloeden toen klager iets at.

Meteen na het extraheren van de elementen 11 en 14 kreeg klager daarvan een begroting. Als klager al op 8 april 2015 de begroting had gekregen, had hij kunnen nadenken over de kosten, wederom een second opinion kunnen aanvragen, tijdig kunnen vragen aan VGZ of het werd vergoed of verder kunnen winkelen.

Op 2 mei 2015 is in het weekeinde door de dienstdoende tandarts vastgesteld dat element 13 oorzaak van de pijn was door slijtage tot dicht aan de pulpa. Na behandeling van element 13 had klager geen pijn meer. Verweerder heeft dus de foto verkeerd beoordeeld en het verkeerde element getrokken.

Op 11 juni 2015 heeft klager dit tegen verweerder gezegd. Verweerder werd enorm boos en werd rood. Hij bood zijn excuses aan voor de verkeerde rekening en zei dat klager geen vertrouwen in hem had en dat klager een andere tandarts moest zoeken. Hij zei dat klager niet tegen kritiek kon en dat hij kon gaan. Klager is zonder tandarts buiten gegooid. Op grond van artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek mag de behandelovereenkomst door de behandelaar alleen worden opgezegd wegens gewichtige redenen.

Klager heeft hierover zijn ongenoegen kenbaar gemaakt per e-mail. Verweerder zou de e-mail beantwoorden en dat is nooit gebeurd. Verweerder en zijn collega hebben hem twee keer uitgenodigd voor een gesprek, maar klager wil niet praten met tandartsen die een suikerpatiënt als een dier hebben behandeld en zonder tandarts buiten gooien.

Door de vervelende verslaglegging van 11 juni 2015 in de patiëntenkaart van klager heeft verweerder klager in een slecht daglicht geplaatst en laat hij klager willens en wetens schade en pijn lijden. Ook wil een andere tandarts klager hierdoor niet graag als patiënt. Ondanks zijn verzoek daartoe, weigeren verweerder en zijn collega de passage uit de verslaglegging te verwijderen.

Verweerder heeft klager per e-mail nog uitgenodigd voor het herstellen van de plaatprothese, maar vervolgens heeft hij klager naar een andere tandtechnicus gestuurd om het te laten herstellen. Verweerder zou de kosten achteraf vergoeden, maar klager heeft geen geld om eerst de kosten van de andere tandtechnicus te voldoen.

Klager heeft zich niet uitgeschreven bij de praktijk. Verweerder had gezegd dat hij misschien bij een (andere) collega terecht kon. Klager heeft wel tegen het personeel aan de balie gezegd dat hij commentaar had geleverd op verweerder en een klacht tegen hem ging indienen bij de directie. Hij kreeg geen uitdraai van de patiëntenkaart om naar een andere tandarts te gaan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder werkt in een grote praktijk. Toen klager bij de eerste afspraak verbaasd was verweerder te zien in plaats van zijn collega, heeft verweerder klager uitgelegd dat het daardoor kan voorkomen dat hij bij een collega tandarts terecht komt als hij op korte termijn een afspraak wenst. Verweerder heeft bij het eerste consult niet gesproken over een gebrek aan vertrouwen.

Net als zijn collega is verweerder tot de conclusie gekomen dat het grootste gedeelte van alle elementen in de boven- en onderkaak dermate grote parodontale problemen hadden dat een volledige gebitsprothese zowel boven als onder was geïndiceerd.

Gezien de botafbraak tot aan de wortelpunt door parodontitis van element 11 en de klachten die klager aangaf, was extractie de enige aangewezen therapie. Omdat klager niet wilde overgaan tot een volledige prothese, hebben verweerder en klager in gezamenlijk overleg besloten tot extractie van element 11 en het vervaardigen van een partiële plaatprothese. Omdat klager aangaf dat element 14 ook erg mobiel was, eveneens ten gevolge van botafbraak door parodontitis, is besloten ook dit element te extraheren.

Cozaar is een medicijn tegen hoge bloeddruk, maar geen bloedverdunner. Het vormt geen contra-indicatie voor extractie. Volgens de huidige inzichten in de tandheelkunde is het advies om na een niet-chirurgische ingreep niet te hechten omdat je hierdoor de bloedvoorziening meestal belemmert en daarmee ook de genezing. 

Op 17 april 2015 kwam klager op nacontrole. Klager vond het door de extractie ontstane centraal diasteem niet mooi. Hij was van mening dat verweerder hem hierover vooraf had moeten informeren. Verder werden er geen bijzonderheden vermeld en waargenomen. Over een nabloeding werd niets gemeld en dit werd klinisch niet geconstateerd. Verweerder is met klager naar de tandtechnicus gegaan om te kijken of element 11 door twee elementen kon worden vervangen. De tandtechnicus heeft het breedste element verkrijgbaar geplaatst en gezegd dat het niet anders kan dan op die manier. Bovendien betrof het een tijdelijke voorziening. Klager bleef van mening dat verweerder hem hierover vooraf had moeten informeren.

Het feit dat door de dienstdoende weekendtandarts element 13 is behandeld, wil niet zeggen dat verweerder het verkeerde element heeft getrokken.

Toen klager op 11 juni 2015 verweerder verweet dat hij het verkeerde element had getrokken, hem niet vooraf had geïnformeerd over het centraal diasteem, kreeg verweerder het idee dat klager iedere handeling van verweerder in twijfel trok en twijfelde aan zijn deskundigheid. Derhalve heeft verweerder klager voorgesteld een andere tandarts te zoeken. In iedere medische professie moet een wederzijds vertrouwen zijn en er was duidelijk sprake van een vertrouwensbreuk. Verweerder heeft naar beste eer en geweten, lege artis en op een correcte manier gehandeld. Klager heeft vervolgens klaarblijkelijk aan het personeel aan de balie gemeld dat hij een klacht zou indienen en nooit meer terug zou komen.

De passages die klager wil laten verwijderen uit zijn dossier hebben betrekking op de verslaglegging en de dossiervorming en deze dienen niet achteraf gewijzigd te worden.

Gezien de nimmer aflatende stroom e-mails van klager, leek het verweerder en zijn collega beter tijdens een gesprek de zaken nogmaals te verhelderen en af te ronden. Zij hebben klager twee keer uitgenodigd voor een gesprek. Klager heeft daar geen gebruik van gemaakt.

Uiteindelijk hebben verweerder en zijn collega aangeboden de partiële plaatprothese terug te betalen als klager bij een andere tandarts of laboratorium een nieuwe zou laten maken die wel aan zijn verwachtingen voldoet en de door de praktijk vervaardigde prothese bij hen in zou leveren. Ook hier heeft klager geen gebruik van gemaakt.

De familieleden van klager zijn nog altijd patiënt in de praktijk.

5. De overwegingen van het college

Ad 1.

Dit klachtonderdeel is ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder op enig moment ondeskundig, onzorgvuldig of onprofessioneel/onvakkundig heeft gehandeld. Op grond van het door verweerder verrichte onderzoek, waaronder het beoordelen van de OPG van 1 februari 2014 en de röntgenfoto van 5 maart 2015, heeft verweerder de correcte beslissing genomen door voor te stellen de elementen 11 en 14 te extraheren. Het feit dat element 13 later door een andere tandarts ook is behandeld, is geen onderbouwing voor het feit dat het extraheren van de elementen 11 en 14 op onjuiste gronden is gebeurd.

Ad 2.

Het is het college niet duidelijk geworden in welk opzicht de verslaglegging door verweerder op de patiëntenkaart, in het bijzonder de verslaglegging van het consult op 11 juni 2015, klager in een slecht daglicht zou plaatsen, laat staan schade zou toebrengen. Klager heeft dit klachtonderdeel noch nader onderbouwd, noch aannemelijk gemaakt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad 3.

Op grond van artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft een patiënt het recht feitelijke onjuistheden in het dossier te (laten) corrigeren. Hiermee is bijvoorbeeld bedoeld een verkeerde vermelding van adresgegevens of onjuiste gegevens over onderzoeken en behandelingen in het verleden. De gegevens die klager wil laten verwijderen, vallen hier niet onder. Verweerder behoefde de gegevens derhalve niet te verwijderen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 4.

Op grond van de WGBO en de notitie ‘Het beëindigen of niet-aangaan van een behandelingsovereenkomst’ van de NMT mag een zorgverlener de behandelovereenkomst opzegen wegens gewichtige redenen. Het ontbreken van vertrouwen van de patiënt in de behandeling door de tandarts kan zo’n gewichtige reden zijn. Vast staat dat klager op verschillende momenten heeft aangegeven de behandeling door verweerder in twijfel te trekken en het achteraf niet met de behandeling eens te zijn. Naar het oordeel van het college was er sprake van een dusdanige vertrouwensbreuk, dat verweerder de behandelovereenkomst mocht opzeggen.

Het opzeggen van de behandelovereenkomst wegens gewichtige redenen dient vervolgens zorgvuldig te gebeuren. De tandarts dient onder andere behulpzaam te zijn bij het vinden van een nieuwe tandarts en de tandarts moet acute tandheelkundige hulp, zoals vastgelegd in de richtlijn ‘Opvang tandheelkundige spoedgevallen buiten praktijkuren’, voortzetten of in overleg met de patiënt zorgen voor hulp door een andere tandarts en wel tot dat de patiënt een nieuwe tandarts heeft gevonden.

Klager heeft in zijn e-mail van 11 juni 2015 aan de manager bedrijfsvoering aangegeven dat verweerder hem had verteld dat hij naar één van de collega’s van verweerder binnen de praktijk kon gaan of terug naar zijn vorige tandarts. Verweerder heeft klager daarmee de keuze gegeven uit een aantal tandartsen en is daarmee voldoende behulpzaam geweest bij het vinden van een nieuwe tandarts.

Niet is gebleken dat verweerder aan klager heeft medegedeeld dat hij voor noodhulp nog bij verweerder terecht kon totdat hij een andere tandarts had gevonden. Nu verweerder klager wel heeft medegedeeld dat hij bij een collega in de praktijk terecht kon en niet is gebleken dat verweerder klager hulp heeft geweigerd, acht het college het achterwege laten van deze mededeling van onvoldoende gewicht om hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Verweerder heeft er ten slotte alles aan gedaan wat in redelijkheid verwacht mag worden om tot een goede oplossing te komen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 5.

Op grond van artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit Wet BIG dient de klager de klacht te formuleren. Het is derhalve niet mogelijk dat het tuchtcollege andere zaken als klacht beoordeelt. Het college kan slechts andere vastgestelde tuchtrechtelijk verwijtbare feiten  meewegen in de hoogte van de op te leggen maatregel indien de door de klager geformuleerde klachten gegrond worden verklaard. Nu klager het laatste lijkt te verzoeken, zal het college dit onderdeel niet als zelfstandig klachtonderdeel beoordelen.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Voor zover klager in beroep stelt dat de tandarts zonder zijn schriftelijke toestemming medische stukken heeft overgedragen aan een medewerker van D. en tandarts E., hetgeen volgens klager in Nederland niet is toegestaan, geldt dat niet eerst in beroep een klacht kan worden ingediend, zodat deze stelling onbesproken moet blijven.

4.4       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                                      verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. Th.W.H.E. Schmitz

en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en

mr. drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2016.  Voorzitter  w.g.     Secretaris  w.g.