ECLI:NL:TGZCTG:2016:264 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.229

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:264
Datum uitspraak: 21-07-2016
Datum publicatie: 21-07-2016
Zaaknummer(s): c2015.229
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. De zoon van klaagster is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. een psycholoog is  is op verzoek van Bureau Jeugdzorg in het kader van een second opinion een intelligentie onderzoek uitgevoerd. Verweerster heeft het door deze psycholoog opgestelde verslag van het onderzoek goedgekeurd en mede ondertekend. Klaagster verwijt verweerster dat deze de achtergrondinformatie over het leven en functioneren van haar zoon onvoldoende bij de onderzoeken heeft betrokken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster, maar wijst er op het een onwenselijke werkwijze te vinden, als een gz-psycholoog een rapport beoordeelt zonder het betreffende kind en zijn omgeving te spreken en/of te zien. De werkwijze in de instelling kan de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk worden verweten.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

     voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.229 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 10 september 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 maart 2015, onder nummer 2013-206e, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.228 en C2015.230 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

5 juli 2016, waar zijn verschenen klaagster, en de gz-psycholoog, bijgestaan door

mr. Salomons voornoemd.

Zowel klaagster als de gz-psycholoog en haar gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht. Mr. Salomons heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitnotities die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Klaagsters zoon, E., geboren in 2004, is in 2010 uit huis geplaatst en vervolgens onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing werden op 1 oktober 2011 door de Rechtbank verlengd.

De daaropvolgende verlenging werd aangehouden tot 1 oktober 2012 in afwachting van een door Bureau Jeugdzorg op grond van een indicatiebesluit uit te laten voeren diagnostisch onderzoek. Dit onderzoek werd uitgevoerd door F., waar werd besloten tot nader onderzoek. In dit verband werd bij klaagsters zoon op 26 juni 2012 een kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek uitgevoerd door een psychiater, op

12 juli 2012 een onderzoek naar een stoornis binnen het autisme spectrum door twee orthopedagogen en op 20 juli 2012 een psychodiagnostisch intelligentieonderzoek door een psycholoog en verweerster, allen verbonden aan F..

Daarna is de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met een jaar verlengd. Tegen deze beslissing heeft klaagster beroep ingesteld.

            3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat de achtergrondinformatie over het leven en functioneren van haar zoon onvoldoende bij de onderzoeken is betrokken. Klaagster is van oordeel dat het onderzoek onvolledig was, de gestelde vragen niet of onvoldoende zijn beantwoord en de rapportages onjuistheden bevatten.         

4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Verweerster heeft bij klaagsters zoon op 20 juli 2012 samen met een psycholoog een psychodiagnostisch intelligentieonderzoek uitgevoerd en daarvan een verslag opgesteld.

5.2       Verweerster heeft aangegeven dat voorafgaand aan het onderzoek intakegesprekken hadden plaatsgevonden met klaagster, haar zoon en diens pleegouders. Na multidisciplinair overleg was vervolgens besloten om uitvoerig onderzoek te doen, waarop de onderzoeken op 26 juni en 12 en 20 juli 2012 volgden.

5.3       Verweerster heeft toegelicht dat het onderzoek op 20 juli 2012 plaatsvond binnen de Autisme Diagnostisch Onderzoek Schaal (ADOS-onderzoek), een geprotocolleerd en gestructureerd onderzoek naar autisme spectrum stoornissen, naar aanleiding van de vraag of de eerder bij klaagsters zoon gestelde diagnose autisme spectrum stoornis juist was. Vanwege de complexiteit werd tevens besloten een kinderpsychiatrisch onderzoek uit te laten voeren.

5.4       Het College heeft geen aanwijzingen dat het onderzoek op 20 juli 2012 gebrekkig was dan wel dat het in dat verband opgestelde verslag niet deugdelijk was of onjuistheden bevatte. Het onderzoek was zorgvuldig uitgevoerd conform de professionele norm. Binnen het kader van de vraagstelling is bij de beantwoording de daarvoor relevante achtergrond informatie voldoende betrokken. Het College is van

oordeel dat verweerster niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht zal daarom zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en - impliciet - geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De klacht in beroep komt in de kern neer op hetzelfde als ter beoordeling is voorgelegd aan het Regionaal Tuchtcollege. Samengevat betreft dit de vraag of de gz-psycholoog heeft gehandeld binnen de grenzen van een behoorlijke beroepsuitoefening, toen zij het intelligentie-onderzoek, dat was uitgevoerd door een psycholoog werkzaam bij F., heeft beoordeeld en ondertekend. Evenals het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat dit handelen valt onder de reikwijdte van het tuchtrecht voor de gz-psycholoog, immers zij heeft verantwoordelijkheid genomen voor de juistheid van het onderzoeksverslag.

4.4       Bij F. is de werkwijze dat een extra waarborg voor de correcte inhoud van  het onderzoek en het verslag wordt gegeven, door een oordeel van een BIG-geregistreerd gz-psycholoog over dat verslag. Desgevraagd heeft de gz-psycholoog verklaard dat de psycholoog die het onderzoek feitelijk uitvoert, daartoe zelfstandig bevoegd is en voldoende ervaring heeft.  Naast een intelligentie-onderzoek heeft een ADOS-onderzoek en een kinderpsychiatrisch onderzoek plaatsgevonden.

De bevindingen zijn besproken in een Multi-discipinair overleg (MDO).

De bemoeienis van de gz-psycholoog heeft zich beperkt tot de vorenbedoelde beoordeling en ondertekening van het verslag van het intelligentie-onderzoek in het kader van de extra waarborg. Het Centraal Tuchtcollege neemt over het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege onder 5.2 en 5.4 in de uitspraak van 17 maart 2015 over het handelen van de gz-psycholoog en maakt het oordeel dat de gz-psycholoog niet onzorgvuldig heeft gehandeld tot het zijne. Het Centraal Tuchtcollege voegt daar evenwel aan toe, dat het niet wenselijk is dat een gz-psycholoog aldus een oordeel geeft over een kind, zonder dit kind en zo mogelijk de naasten persoonlijk te zien en te spreken. De gevolgde gang van zaken is evenwel ingegeven door de werkwijze binnen F. en is de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk te verwijten.

4.5       De slotsom is dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. N. van der Wijngaart, leden-juristen en

drs. G.L.G. Couturier en drs. G.A.M. Mensing, leden-beroepsgenoten en

mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 21 juli 2016.  Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.