ECLI:NL:TGZCTG:2016:131 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.220

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:131
Datum uitspraak: 22-03-2016
Datum publicatie: 23-03-2016
Zaaknummer(s): c2015.220
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De patiënt is op 10 april 2013 in verband met een blaascarcinoom met ingroei in de prostaat geopereerd door de uroloog. Na deze operatie heeft de patiënt op de IC gelegen. Het verblijf van de patiënt op de IC is zeer gecompliceerd geweest. De klinisch geriater is in meerdere perioden van 28 mei 2013 tot en met 6 september 2013 bij de behandeling van de patiënt betrokken geweest. Klager verwijt de klinisch geriater dat hij in die perioden heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens patiënt behoorde te betrachten door : 1. niet in staat te zijn een juiste diagnose te stellen, ondanks duidelijke symptomen en ziekte in het verleden; 2. patiënt ziek en zwak te ontslaan uit behandeling en controle; 3. onderzoeken noodzakelijk in verband met het risico van uitzaaiingen achterwege te laten en 4. de kennis en ervaring te missen om de juiste onderzoeken te doen en de oorzaak van de klachten te achterhalen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.220 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., klinisch geriater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M. van der Graaf, juriste bij de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de klinisch geriater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 februari 2015, onder nummer 14/156 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De klinisch geriater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken onder zaaknummers C2015.221, C2015.222 en C2015.223 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 februari 2016, waar zijn verschenen klager en de klinisch geriater, bijgestaan door L. Fedder, juriste bij de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht, als vervanger van mr. M van der Graaf voornoemd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

(…) 2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 De klacht betreft de behandeling van D., geboren op 8 februari 1934 en overleden op 19 september 2013 (verder ‘patiënt’).

2.2 Patiënt was opgenomen bij verweerder op de afdeling geriatrie van het E.- Gasthuis te B. van 28 mei tot en met 21 juni 2013 en van 28 augustus tot en met 6 september 2013. Verweerder is aldaar sinds november 2012 als geriater werkzaam.

2.3 In 1997 is bij patiënt een blaascarcinoom geconstateerd en in de periode 2009 tot en met 2011 heeft patiënt diverse urologische ingrepen ondergaan.

2.4 Op 27 februari 2013 is nogmaals een transurethrale resectie gedaan, en is geconcludeerd tot een T4aG3 slecht gedifferentieerd blaascarcinoom met ingroei in de prostaat. Uitzaaiingen zijn toen niet vastgesteld.

2.5 Op 10 april 2013 heeft de uroloog een nieuwe urineblaas aangelegd (een cystoprostatectomie met urinedeviatie volgens Bricker). De operatie is behoudens fors bloedverlies zonder verdere bijzonderheden verlopen.

2.6 Het verblijf op de IC na de operatie is zeer gecompliceerd geweest, door onder meer ademhalingsproblematiek door een pneumonie, een delier, nierinsufficiëntie, een moeilijk te behandelen bacteriële infectie, en een korte periode van urinelekkage.

2.7 Op 28 mei 2013 is patiënt op advies van de Intensivisten overgedragen aan verweerder, gezien alle bijkomende problematiek.

2.8 Omdat het klinisch beeld niet verder verbeterde, is patiënt voor verdere revalidatie overgeplaatst naar verpleeghuis F. op 21 juni 2013.

2.9 Van 3 tot 16 juli 2013 is patiënt opgenomen geweest op de afdeling interne van het E. wegens een recidief pneumonie.

2.10 Hierna heeft de familie besloten patiënt thuis te verzorgen met behulp van thuiszorg.

2.11 Van 5 tot 12 augustus 2013 werd patiënt wederom opgenomen met een recidief pneumonie op de interne afdeling van het E..

2.12 Wegens toenemende pijn in benen en bekken, is patiënt op 28 augustus 2013 gezien op de afdeling geriatrie, waar hij gezien zijn slechte gezondheidstoestand is opgenomen.

2.12 Op 6 september 2013 is patiënt op verzoek van de familie overgeplaatst naar het G. in H., waar een CT-scan gemaakt is van het bekken, waarop metastasen van de blaaskanker werden aangetoond.

2.13 Op 19 september 2013 is patiënt overleden.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens patiënt behoorde te betrachten door :

1. niet in staat te zijn een juiste diagnose te stellen, ondanks duidelijke symptomen en ziekte in het verleden;

2. patiënt ziek en zwak te ontslaan uit behandeling en controle;

3. onderzoeken noodzakelijk in verband met het risico van uitzaaiingen achterwege te laten;

4. de kennis en ervaring te missen om de juiste onderzoeken te doen en de oorzaak van de klachten te achterhalen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Ten aanzien van de klacht als geheel merkt het college het volgende op:

Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen ten opzichte van patiënt buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het gaat in het tuchtrecht om persoonlijke verwijtbaarheid, zodat alleen het handelen van verweerder en dus niet van de andere bij de behandeling van patiënt betrokken hulpverleners in deze zaak ter beoordeling staat. Aldus gaat om de door verweerder aan patiënt verleende zorg gedurende twee periodes, namelijk van 28 mei 2013 tot en met 21 juni 2013 en 28 augustus 2013 tot en met 6 september 2013. Het college overweegt daarover als volgt.

Het college heeft aan de hand van het verweer en de overgelegde status vastgesteld, dat verweerder gedurende de beide opnames op de afdeling geriatrie goede zorg heeft verleend, waarvan goed en helder verslag is opgemaakt.

In de eerste opnameperiode lag de focus op de longontsteking en slikklachten, die adequaat zijn onderzocht en behandeld. In de status wordt dan ook op diverse plaatsen gesproken over vooruitgang en het feit dat de familie patiënt het liefst naar huis wil laten komen. Regelmatig wordt beschreven dat en wat er met de familie is besproken.

Op 10 juni 20 2013 staat genoteerd dat in het familiegesprek instemming is verkregen voor revalidatie in het F., en dat van daar uit laagdrempelig contact kan worden opgenomen met het ziekenhuis, mocht dat nodig zijn.

Pijn in de bovenbenen, in de liezen en het bekken waarbij ook kortademigheid en enige verwardheid een rol speelden, maakten op 28 augustus 2013 een tweede opname op de geriatrische afdeling noodzakelijk. Ook van die periode is goed en heldere verslaglegging overgelegd.

Ten aanzien van de klachtonderdelen overweegt het college als volgt:

5.2 Uit het verweer en de overgelegde status concludeert het college dat in de eerste opname periode de slik en longproblematiek adequaat in kaart zijn gebracht en behandeld. Dit heeft blijkens de status duidelijk verbetering gegeven in de situatie van patiënt, ondanks het feit dat de operatie en de daaropvolgende complicaties op de Intensive Care hun tol geëist hebben. Tijdens de tweede opname heeft verweerder met zijn team diverse onderzoeken ingezet om te kijken wat de juiste behandeling kon zijn voor de pijn in benen, liezen en bekken van patiënt. Ook is onderzoek, beleid en de wijze van vastleggen adequaat en zorgvuldig: er zijn foto’s gemaakt van de heupen, het bekken en van de wervelkolom, er is onderzoek gedaan naar mogelijke trombose in het bovenbeen, op 2 september 2013 is een MRI gemaakt van de wervelkolom en de heupen, waarop geen bijzonderheden werden gezien. Op 5 september 2013 zou een aanvullende botscan worden gedaan, ware het niet dat de familie geen vertrouwen meer had in de zorg door de afdeling geriatrie en in het familiegesprek op

4 september 2013 overplaatsing wilde. Het college is al met al van oordeel dat onderzoek en behandeling adequaat zijn geweest. Dit klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.

5.3 Uit de stukken en hetgeen verweerder heeft gesteld, blijkt dat in de eerste periode patiënt voor de slikproblematiek en longontsteking is behandeld. Overplaatsing naar het F. en nadien naar huis was om verder aan te sterken. Bij weer opkomende problemen was er direct overleg met het ziekenhuis mogelijk en kon patiënt zo nodig direct weer gezien worden, hetgeen ook gebeurd is. Ook het tweede klachtonderdeel acht het college niet gegrond.

5.4 Het college is van oordeel dat verweerder adequaat onderzoek heeft gedaan naar de pijn in de benen, liezen en bekken van patiënt. Gezien de gepresenteerde klachten heeft verweerder juist gehandeld door eerst een eventuele breuk of mogelijke ontstekingen van tussenwervelschijf of heupgewricht uit te sluiten. De CT-scan was de volgende stap, die gezien de overplaatsing naar de G. niet is gezet.

Dit derde deel van de klacht is naar het oordeel van het college niet gegrond.

5.5 Op geen enkele wijze heeft het college kunnen vaststellen dat verweerder de juiste kennis of ervaring zou missen in de behandeling van patiënt, zodat ook het laatste klachtonderdeel niet kan slagen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

(…)

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “ 2. De feiten ” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn hiervoor onder 2 vermelde klacht “ 3. De klacht en het standpunt van klager ” herhaald en nader toegelicht.

4.2 De klinisch geriater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en prof. dr. R.C.M. Pelger en dr. T.J.M. Tobé,

leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

22 maart 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.