ECLI:NL:TGZCTG:2016:13 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.155

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:13
Datum uitspraak: 12-01-2016
Datum publicatie: 13-01-2016
Zaaknummer(s): c2015.155
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat 1) hij zonder zijn toestemming bij GGZ Drenthe de indruk heeft gewekt dat hij onderzocht mocht worden 2) hij hem niet heeft ingelicht over de inhoud van de verwijsbrief, over het verborgen onderzoek waarmee de GGZ Drenthe bezig was en waarover hij – zonder klagers toestemming – geconsulteerd werd 3) dat deze hele gang van zaken een averechts effect heeft op zijn herstel. Dat verweerder dit toelaat c.q. veroorzaakt, verwijt klager hem. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting in hoger beroep heeft klager zijn standpunten nader toegelicht aan de hand van een notitie met als titel “Zittingsnotitie met het verzoek om wraking met prejudiciële vragen”. N u klager geen feiten en/of omstandigheden noemt op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en die feiten en/of omstandigheden ook niet anderszins zijn gebleken, ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding om “het verzoek om wraking met prejudiciële vragen” buiten behandeling te laten. Ten aanzien van de door klager tegen de huisarts ingediende klacht, heeft d e behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.155 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 1 juli 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 februari 2015, onder nummer G2014/57 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummer C2014.380 en C2014.465 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 december 2015, waar zijn verschenen klager en de huisarts, bijgestaan door mr. De Zeeuw. Allen hebben het woord gevoerd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

Sinds 2001 maakt klager deel uit van het patiëntenbestand van verweerder. Gedurende deze periode heeft klager verweerder incidenteel geconsulteerd. Op

4 april 2013 heeft hij verweerder geconsulteerd vanwege langdurige geestelijke klachten. Verweerder heeft hem verwezen naar D.. De hulpverleners van D. zijn er niet in geslaagd een goede behandelrelatie met klager op te bouwen.

3. De klacht

3.1

Klager stelt lichamelijke klachten te hebben die waarschijnlijk hun oorsprong vinden in geestelijk letsel. Herstel is pas mogelijk als er een diagnose gesteld wordt. Verweerder heeft hem verwezen naar D., aanvankelijk met instemming van klager. Gebleken is echter dat de behandelaars van D. een werkwijze bezigen waar klager zich niet in kan vinden. Tegen de betreffende behandelaars heeft hij daarom ook separate tuchtklachten ingediend die reeds zijn afgehandeld. Tijdens een van deze procedures is klager erachter gekomen dat verweerder zonder zijn toestemming is geconsulteerd. Noch de behandelaar noch verweerder heeft klager hierover ingelicht. Ook is hij erachter gekomen dat de verwijsbrief van verweerder helemaal niet gericht was op 'enkel een intake', wat hij tegen klager had gezegd, maar ook op onderzoek. Voorts wordt in de brief medische informatie verstrekt waarvoor klager geen toestemming heeft verleend. Ook heeft hij inzage gekregen in gespreksnotities van een gesprek tussen verweerder en een van de behandelaars van D.. Dit gesprek heeft een andere inhoud gehad dan klager was voorgespiegeld. Inmiddels heeft hij alle inlichtingen over de gehele gang van zaken rondom de intake bij de D. opgevraagd, maar tot op heden nog niet ontvangen.

3.2 Klachtonderdelen

De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen.

1. Klager verwijt verweerder dat hij zonder zijn toestemming bij D. de indruk heeft gewekt dat hij onderzocht mocht worden.

2. Klager verwijt verweerder dat hij hem niet heeft ingelicht over de inhoud van de verwijsbrief, over het verborgen onderzoek waarmee de D. bezig was en waarover hij – zonder klagers toestemming – geconsulteerd werd.

3. Klager stelt dat deze hele gang van zaken een averechts effect heeft op zijn herstel. Dat verweerder dit toelaat c.q. veroorzaakt, verwijt klager hem.

4. Het verweer

4.1

Tot aan deze tuchtklacht verliep het contact tussen verweerder en klager in verweerders optiek harmonieus. De zaak waar het hier om gaat, is begonnen op

4 april 2013. Klager consulteerde verweerder vanwege langdurende geestelijke klachten. Hij was hiervoor al begeleid door onder meer de bedrijfsarts, maar was desondanks hierin vastgelopen. Tijdens het consult formuleerde klager een concrete hulpvraag. Verweerder besprak met hem de mogelijkheden en zij kwamen overeen dat klager zou worden verwezen naar D.. Verweerder heeft een verwijsbrief opgesteld waarin hij – zoals hij altijd doet – de relevante problemen en diagnoses uit de voorgeschiedenis heeft opgenomen, evenals de laatste relevante journaalregels. Helaas is het – naar verweerder heeft begrepen – niet tot een goed behandelcontact tussen klager en behandelaars van D. gekomen. Hierover werd hij op

13 augustus 2013 in het kader van intercollegiaal contact gebeld door collega E., als ouderengeneeskundige werkzaam bij D.. Tijdens dit gesprek werd verweerder verteld dat de geïndiceerde hulpverlening nog niet van de grond kwam en dat er zorgen bestonden over het verdere verloop van de geïndiceerde zorg. Op

27 november 2013 werd verweerder opnieuw gebeld door collega E., die hem mededeelde dat het niet lukte een behandelrelatie met klager op te bouwen. Klager kwam niet naar afspraken, reageerde niet op schriftelijke uitnodigingen en was telefonisch niet bereikbaar. Hem was te kennen gegeven dat als hij niet binnen twaalf weken contact zou opnemen met D. zijn dossier zou worden gesloten. Verweerder betreurt deze gang van zaken, maar hij bestrijdt dat deze hem verweten kan worden.

Verweerder heeft van beide gesprekken een aantekening in klagers medisch dossier gemaakt. Deze heeft klager kunnen inzien en hij heeft er ook afschriften van ontvangen. Hieruit volgt dat verweerder ook wat de verslaglegging en het hebben van inzage daarin betreft geen verwijt worden gemaakt.

Op 13 december 2013 zag verweerder klager weer op het spreekuur. Klager deed verslag van zijn bevindingen bij D.. Hij vertelde dat hij, vanwege zijn moeite om behandelaars te vertrouwen, aanvullende voorwaarden aan het behandelcontact stelde. Deze stonden in verweerders optiek aan een werkbare behandelrelatie in de weg. Verweerder benadrukte het belang van een goede behandelrelatie en adviseerde klager zijn aanvullende en onwerkbare voorwaarden te laten vallen.

Op 24 juni 2014 zag verweerder klager voor het laatst, toen hij op zijn verzoek inzage kreeg in zijn medisch dossier. Klager wilde dit in het bijzonder met het oog op de klachtenprocedure tegen de behandelaars van D.. Hij wilde vooral weten hoe hij verwezen was en welke informatie er bij de verwijzing was verstrekt. Verweerder verstrekte klager de verwijsbrief en besprak deze uitvoerig met hem. Ook de twee telefoongesprekken met collega E. kwamen aan de orde tijdens dit gesprek. Verweerder zegde klager toe de gespreksnotities uit te draaien en sprak af dat klager die de volgende dag zou ophalen, wat echter niet is gebeurd. Wel diende klager een schriftelijk verzoek in de notities te krijgen. Verweerders assistente heeft hierop herhaalde pogingen gedaan klager telefonisch te melden dat de betreffende notities afgehaald konden worden. Zij heeft klager echter niet kunnen bereiken. Uiteindelijk is verweerder op 2 juli 2014 zelf naar klager toegegaan om de stukken te overhandigen. Hij heeft ze in de brievenbus gedeponeerd aangezien er niet open werd gedaan. Verweerder meent dat uit het voorgaande reeds blijkt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort is geschoten in zijn zorgverlening voor klager. Hierna volgt een reactie per klachtonderdeel.

4.2 Reactie op de klachtonderdelen

Ad 1. Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij zonder klagers toestemming een bepaalde indruk bij D. zou hebben gewekt. De verwijsbrief is in goed overleg met klager tot stand gekomen, juist teneinde zijn hulpvraag zo goed mogelijk te kunnen verwoorden. Verweerder betreurt het dat het uiteindelijk niet tot een adequate behandeling is gekomen, maar daartoe heeft klager zelf besloten.

Ad 2. Ook hier betwist verweerder uitdrukkelijk hetgeen hem verweten wordt. Hij heeft geen informatie achtergehouden en geen contacten met hulpverleners van D. onderhouden waar klager niets van weet. Er is ook geen sprake van een (geheim) aanvullend onderzoek, zoals klager lijkt te vermoeden. Hij heeft hem juist volledig geïnformeerd, inzage gegeven en afschriften verstrekt.

Ad 3. Verweerder betreurt het dat klager zo ontevreden is en dat hij stelt dat zijn gezondheidsklachten toenemen hierdoor. Verweerder kan slechts benadrukken dat hij zijn best heeft gedaan klager zo goed mogelijk bij te staan, zowel medisch-inhoudelijk als wat betreft het verstrekken van informatie.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Eerste klachtonderdeel

Klager stelt zich niet te kunnen vinden in de inhoud van de verwijsbrief. Het doel van de verwijzing naar D. zou niet corresponderen met wat hierover was afgesproken tussen beiden en bovendien zou door middel van de brief zonder klagers toestemming medische informatie aan D. zijn verstrekt en een bepaalde – volgens klager onjuiste – indruk zijn gewekt. Verweerder heeft klagers stellingen in dit verband gemotiveerd betwist en zijn uiteenzetting van de gang van zaken vindt steun in het dossier. Derhalve is niet gebleken dat verweerder in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. Dit betekent dat het eerste klachtonderdeel faalt.

5.2 Tweede klachtonderdeel

Klager heeft zijn stellingen dat verweerder informatie heeft achtergehouden en dat er sprake zou zijn van een geheim onderzoek waar verweerder zijn medewerking aan heeft verleend onvoldoende onderbouwd. Nu deze stellingen door verweerder gemotiveerd en deugdelijk onderbouwd zijn weerlegd, dient ook het tweede klachtonderdeel kennelijk ongegrond te worden verklaard.

5.3 Derde klachtonderdeel

Mede in het licht van de ongegrondheid van de vorige klachtonderdelen, is het College van oordeel dat een eventuele toename van klagers gezondheidsklachten als gevolg van de mislukte intake bij D. verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. Het dossier biedt al met al geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder tekort is geschoten in zijn medische zorgverlening jegens klager. Derhalve is ook dit laatste klachtonderdeel kennelijk ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Voor zover klager in zijn beroepschrift tegen de vaststelling van die feiten en omstandigheden bezwaar heeft gemaakt, zal het Centraal Tuchtcollege hiermee

(voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2015 heeft klager zijn standpunten nader toegelicht aan de hand van een notitie met als titel “Zittingsnotitie met het verzoek om wraking met prejudiciële vragen” die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd. Deze notitie vermeldt onder andere het volgende.

‘(..) Ik heb voor wraking feiten aangevoerd welke betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de processtukken in de onderliggende tuchtklachtzaak bij het Regionaal Tuchtcollege. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de bij hen ingebrachte processtukken onrechtmatig zijn door ongeldige ondertekening en dan dus moet er naar oordeel van het Regionaal Tuchtcollege destijds al, geen rechtmatig proces hebben plaatsgehad en dus is er geen rechtmatige beslissing gegeven. Daarvan kan een beroep niet ontvankelijk worden genomen terwijl het Regionaal Tuchtcollege dit wel heeft gedaan en dit beroep heeft aangeboden aan het Centraal Tuchtcollege die zowel de aanbieding alsmede het beroep, ook ontvankelijk heeft genomen. Kennelijk erop gericht om me te benadelen. Dit is een (met alle respect) niet –onpartijdige voorbereiding van dit beroepsproces. Ook heb ik feiten aangevoerd dat er geen medische behandeling heeft plaatsgehad terwijl de beklaagde hulpverleners over een medische behandeling verweren. Al deze feiten leg ik ook mede ten grondslag aan het wrakingsverzoek. Immers hierdoor heeft de beslissing een onjuiste handelingsgrondslag. Dit verweer ontvankelijke nemen is een (met alle respect) niet onpartijdige voorbereiding en een aankomend niet onpartijdig of niet-eerlijk proces.

(..) Rechtsvorderingen voor terugvorderen van kennelijk afgenomen rechten.

Al in dit lopende proces of aankomende wrakingsproces wil ik alle rechten op een eerlijk proces bij een eerlijk gerecht door een eerlijke rechter uitoefenen.

Met het oog op artikel 17 (EVRM) ter bescherming van m’n rechten ex artikel 6 en 13 en 53 (EVRM) vorder ik het recht op correctie en aanvulling separaat voor elk onderdeel, door een tussenbeschikking in executoriale vorm,

I. voor tenminste hetgeen ik in het mondelinge gesprek op de zitting heb gezegd of gehoord als onlosmakelijk deel van het ondertekende proces-verbaal, en,

II. voor de in de beslissingen te vermelden procesverloop welke ik heb doorlopen, en,

III. van een gewaarmerkte inventarisatielijst van het dossier waarin 1-duidig elke document uniek is onderscheiden van alle overige documenten, en,

IV. voor zowel de feiten alsmede de tuchtklachten welke m’n intellectueel eigendom blijven, en

V. voor de aan te wenden overwegingen, om me zo doende te verzekeren om deze overeen te brengen met waarop ik wil richten met m’n tuchtklachtfeiten of met m’n wrakingsfeiten,

en waarvan de goede uitvoering met m’n handtekening bij elk separaat onderdeel door me is bekrachtigd.

Voorts, vorder ik in dezelfde tussenbeschikking vermelding, weging en beoordeling van elk van de vorderingen hiervóór, met een toereikend uitgebreide beantwoording van de prejudiciële vragen hierna.

In het geval dat de rechtsvorderingen van teruggevorderde rechten (met alle respect) geweigerd wordt, stel ik de prejudiciële vragen:

(1). is het gevraagde correctierecht een goede uitleg of uitvoering van het artikel 6 (EVRM), en,

(2). is een eventuele weigering van het gevraagde correctierecht in strijdt met artikel 17 (EVRM)? (..)’

2.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Ingevolge het Wrakingsprotocol Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (versie 18 juli 2011) in verbinding met het Wetboek van Strafvordering, kunnen collegeleden die een zaak behandelen, worden gewraakt ‘op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden’.

4.3 Klager is ter zitting van 1 december 2015 medegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege schriftelijk zal beslissen op het “verzoek tot wraking met prejudiciële vragen”, zoals verwoord in de door klager voorgedragen notitie. Uit die notitie volgt dat klager doel en strekking van de wraking van een rechterlijk college, niet helder voor ogen heeft waar hij in die notitie voorop stelt:

Het is absoluut niet persoonlijk bedoeld voor de in deze zaken betrokken leden van het Centraal Tuchtcollege of de griffier of medewerkers van het tuchtgerecht.” En:

“Ik ontmoet opstandigheid en soms strijd welke geen oorzaak heeft die door mij veroorzaakt kan zijn. Dit opwekken is niet mijn bedoeling. De wet is ook voor mij geschreven en om zoveel mogelijk te begrijpen wat de wetgever ermee bedoeld.”

Klager noemt verder in de notitie in het geheel geen feiten en/of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon ( de subjectieve en/of objectieve onpartijdigheid) van een of meer van de zeven ter zitting aanwezige leden van het Centraal Tuchtcollege.

4.4 Bij deze stand van zaken, nu klager geen feiten en/of omstandigheden noemt op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en die feiten en/of omstandigheden ook niet anderszins zijn gebleken, ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om ten aanzien van het “het verzoek om wraking met prejudiciële vragen” het wrakingsprotocol te volgen. Voor het overige zijn geen objectieve aanknopingspunten gevonden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in art 6 EVRM.

4.5 Klager heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg geuite klacht herhaald en nader toegelicht. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege kan zich geheel met die beslissing verenigen.

4.6 Gelet op het hiervoor overwogene, dient het beroep te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. W.P. Bruinsma, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en drs. A.A. Keizer, leden- beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 12 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.