ECLI:NL:TGZCTG:2016:125 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2015.149
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2016:125 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-03-2016 |
Datum publicatie: | 15-03-2016 |
Zaaknummer(s): | C2015.149 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de gz-psycholoog, voor zover hier van belang, dat hij als directeur behandeling en zorg ervoor verantwoordelijk is dat klager tijdens een afzonderingsperiode in de tbs-kliniek zes keer de toegang tot zijn fysiotherapeutische behandeling is geweigerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft deze klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de werkwijze binnen de kliniek naar aanleiding van de gemiste afspraken van klager is aangepast en dat de behandelafspraken van klager nadien onverkort zijn nagekomen. Aangenomen moet worden dat de gz-psycholoog daarmee aan zijn verantwoordelijkheid als directeur behandeling en zorg heeft voldaan. Het beroep wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.149 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. E.J. van der Stel,
tegen
C., GZ-psycholoog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. E.J.M. Lorié.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 26 november 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 maart 2015, onder nummer 13256 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 januari 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door
mr. E.J. van der Stel, advocaat te Haarlem en de gz-psycholoog, bijgestaan door
mr. E.J.M. Lorié, advocaat te Zoetermeer.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“(…)2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager wordt verpleegd in een TBS-kliniek. Verweerder is daar tot 1 maart 2014 werkzaam geweest als Directeur Behandeling en Zorg.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat hij:
a. klager tijdens een afzonderingsperiode in de TBS-kliniek zes keer de toegang
tot zijn fysiotherapeutische behandeling heeft geweigerd;
b. niet heeft gereageerd op de brieven die klager hem daarover heeft geschreven;
c. klager gedurende een uur in een afzonderingsruimte heeft gezet/laten zetten
waar tabak lag en het rook naar urine en sigarettenrook, waardoor klager last kreeg van zijn astma, en niet heeft gereageerd op de hulpverzoeken van klager via de intercom.
Ter toelichting op de klacht heeft klager het navolgende aangevoerd.
Klager heeft van 3 april tot en met 6 mei 2013 onder verantwoordelijkheid van verweerder in afzondering gezeten, wat inhoudt dat hij in een strenger regime en op zijn cel zijn dag doorbrengt. In deze periode is de voorgeschreven fysiotherapie klager zes maal geweigerd. Klager heeft de verpleging meerdere malen gewezen op de gemaakte afspraken met de fysiotherapeut. Omdat klager geen antwoord kreeg op zijn vragen waarom hij in afzondering geen fysiotherapie kreeg, heeft hij verweerder deze vraag in brieven voorgelegd, maar ook op die brieven geen antwoord gekregen.
Op 21 november 2013 is klager opnieuw in afzondering geplaatst in verband met een inspectie van zijn cel. Het is verweerder bekend dat klager lijdt aan astma. Sterke geuren, zoals die van urine en sigarettenrook, kunnen de longen prikkelen en een astmatische aanval veroorzaken. Verweerder had zich hiervan bewust moeten zijn en opdracht moeten geven een schone cel uit te kiezen of een andere ruimte waar klager gedurende de inspectie van zijn cel kon verblijven. Dat is niet gebeurd en klager kreeg het in de cel waarin hij geplaatst werd erg benauwd. Hij heeft tot vier keer toe om hulp gevraagd via de intercom, maar daar is niet op gereageerd. Pas toen hij terug was op de afdeling kon hij zijn Ventolin weer gebruiken.
Klager is van mening dat verweerder tekort geschoten is in de zorg die hij voor klager had dienen te betrachten. De gebeurtenissen hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van verweerder, die heeft nagelaten het personeel op een goede wijze te instrueren. De organisatie van de praktische gang van zaken met betrekking tot de medische zorg en de patiënten is de verantwoordelijkheid van verweerder. Voor zover verweerder zich niet, althans onvoldoende, heeft bemoeid met de gang van zaken rond de organisatie van de zorg, is hem dat tuchtrechtelijk te verwijten.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder betwist primair dat de klacht ontvankelijk is. Verweerder is niet rechtstreeks betrokken geweest en heeft geen bemoeienis gehad met de voorvallen waarover wordt geklaagd. Het beleid is dat fysiotherapie in afzondering doorgaat. Dit is in de praktische uitvoering bij klager op afdelingsniveau misgegaan. Verweerder heeft hierover geen contact gehad met klager of anderen en was niet op de hoogte van de situatie. Hij heeft hierover van klager ook geen brieven ontvangen.
Ook is verweerder niet betrokken geweest bij het plaatsen van klager in een afzonderingsruimte tijdens het doorzoeken van zijn kamer. Het betrof een tijdelijk verblijf, waarvoor de toestemming van verweerder niet nodig was en ook niet is gevraagd. Beslissingen hierover worden genomen op afdelingsniveau.
Subsidiair heeft verweerder met betrekking tot de klachten het navolgende aangevoerd.
Ad a.
Klager heeft over het missen van de fysiotherapie tijdens de afzondering reeds geklaagd bij de Beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij de kliniek. De beroepscommissie heeft op 12 maart 2014 de klacht gegrond verklaard en geoordeeld dat het aan het personeel is om afspraken met de fysiotherapeut, waarvan men op de hoogte is gesteld, “over te nemen in de agenda van de afdeling, zoals dat inmiddels ook gebeurt, maar in april 2013 kennelijk niet is gebeurd”.
Het beleid in de kliniek was ook ten tijde van de afzondering van klager al dat de zorg die een patiënt nodig heeft in de afzonderingsruimte doorgaat, ook de fysiotherapiebehandelingen. Het lag niet aan het beleid in deze dat klager een of meer behandelingen gemist heeft, maar aan de praktische uitvoering op afdelingsniveau. Al voordat de beroepscommissie uitspraak heeft gedaan is de werkwijze op de afdeling veranderd. De afspraken van de fysiotherapeuten worden thans opgenomen in het rooster van de verpleegde. Verweerder meent dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. De verantwoordelijkheid om in de praktijk de zorg daadwerkelijk te laten doorgaan lag op afdelingsniveau.
Ad b.
Verweerder kan zich niet herinneren brieven van klager over de fysiotherapie te hebben ontvangen. Tenzij de inhoud om directe bemoeienis van de directie vraagt, reageert het afdelingshoofd op dergelijke brieven, ook als de brief aan verweerder persoonlijk is gericht. De juristen binnen de kliniek krijgen ook altijd een kopie van dergelijke brieven. Navraag leerde dat zowel het afdelingshoofd als de juristen de brieven van klager niet bij staan en dat ook geen brieven zijn gevonden. Verweerder valt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Ad c.
Verweerder heeft geen opdracht gegeven tot het (tijdelijk) verblijf in een afzonderingsruimte en was daarvan ook niet op de hoogte. Het betrof een kortdurend verblijf, waarvoor geen opdracht van de directeur is vereist. Er is geen sprake van een beslissing van verweerder die klager direct heeft geraakt. Er is geen sprake van dat de schoonmaak van dergelijke ruimtes tekort schiet. In de praktijk blijkt het ruiken van dergelijke ruimten niet geheel tegen te gaan. Er is niet gebleken dat klager geklaagd heeft over de lucht in de ruimte of problemen met zijn astma en evenmin dat hij hierover om hulp heeft gevraagd.
5. De overwegingen van het college
Het college is van oordeel dat klager in zijn klachten tegen verweerder kan worden ontvangen, nu verweerder als directeur verantwoordelijk was voor het beleid binnen de kliniek in de periode waarin zich de gestelde tuchtrechtelijk verwijtbare gebeurtenissen hebben voorgedaan Er is sprake van voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg. Het college dient dan ook de klachten inhoudelijk te beoordelen.
Met betrekking tot klachtonderdeel a. overweegt het college dat dient te worden beoordeeld of verweerder in zijn functie van Directeur Behandeling en Zorg persoonlijk een optreden of nalaten kan worden verweten dat tuchtrechtelijk als een tekortschieten dient te worden gekwalificeerd. Een leidinggevende als verweerder is verantwoordelijk voor het beleid binnen de instelling. In dit specifieke geval is verweerder ervoor verantwoordelijk dat de nodige medische zorg tijdens een afzonderingsperiode moet kunnen doorgaan. Klager heeft niet weersproken dat dit ook daadwerkelijk het beleid binnen de instelling was. Niet is gebleken dat verweerder met betrekking tot dit beleid tuchtrechtelijk toerekenbaar tekortgeschoten is, waarbij het college nog opmerkt dat het dit beleid slechts marginaal toetst. De verantwoordelijkheid van verweerder gaat niet zover dat hij ook voor de uitvoering van dit beleid in de vorm van de concrete nakoming van specifieke afspraken aangesproken kan worden. Deze uitvoering dient hij te kunnen overlaten aan de afdelingsleiding. Indien moet worden vastgesteld dat de uitvoering van het beleid te wensen overlaat, is verweerder als leidinggevende er wel weer voor verantwoordelijk dat het beleid wordt aangescherpt. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat het hem na de afzonderingsperiode van klager in april/mei 2013 is gebleken dat fysiotherapie op de afdeling niet (altijd) als noodzakelijke medische zorg werd beschouwd, maar dat de werkwijze op de afdeling sindsdien in die zin is gewijzigd, dat de afspraken met fysiotherapeuten worden opgenomen in het rooster van de verpleegde. Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de beroepscommissie van
12 maart 2014. Ook klager heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat het sindsdien niet meer is voorgekomen dat gemaakte afspraken met de fysiotherapeut niet werden nagekomen. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat verweerder van het missen door klager van zijn fysiotherapiebehandeling in 2013 geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt en dat klachtonderdeel a. ongegrond dient te worden verklaard.
Klager heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat hij zijn brieven aan verweerder over het missen van de fysiotherapie heeft gegeven aan iemand van personeelszaken. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij van de brieven van klager kennis heeft genomen en aangevoerd dat deze brieven ook niet zijn teruggevonden. Wat er met de brieven is gebeurd, nadat klager deze heeft overhandigd aan de persoon van personeelszaken, is voor het college niet vast te stellen. Nu in ieder geval niet vast te stellen is dat verweerder van brieven van klager kennis genomen heeft, kan hem er geen verwijt van worden gemaakt dat hij op die brieven niet heeft geantwoord, laat staan een tuchtrechtelijk verwijt. Ook klachtonderdeel b. dient ongegrond te worden verklaard.
Onweersproken heeft verweerder gesteld dat hij geen opdracht heeft gegeven om klager in afzondering te plaatsen voor de duur van de inspectie van zijn cel en dat hij daarvan ook niet op de hoogte was of hoefde te zijn, omdat voor een kortdurend verblijf in afzondering zijn toestemming niet noodzakelijk was. Voor de door klager in klachtonderdeel c. gestelde gebeurtenissen draagt verweerder derhalve geen persoonlijke verantwoordelijkheid, noch valt hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daarbij kan het college in het midden laten de vraag of en in hoeverre in deze procedure kan worden vastgesteld dat de gang van zaken is geweest zoals door klager gesteld. Klachtonderdeel c. dient eveneens ongegrond te worden verklaard.
(…) ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “ 2. De feiten ” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Het hoger beroep van klager is enkel gericht tegen de afwijzing van het hiervoor onder 2 “ 3. Het standpunt van klager en de klacht ” vermelde klachtonderdeel a., inhoudende dat klager tijdens een afzonderingsperiode in de tbs-kliniek zes keer de toegang tot zijn fysiotherapeutische behandeling is geweigerd. Klager heeft dat klachtonderdeel herhaald en nader toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat het beleid van de gz-psycholoog als directeur behandeling en zorg over de zorg in afzondering heeft gefaald, minimaal was uitgewerkt en niet was ingebed in de praktijk.
De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen, aangezien het handelen dat de gz-psycholoog als directeur behandeling en zorg wordt verweten voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.
4.4 De gemachtigde van klager heeft tijdens de zitting bij het Centraal Tuchtcollege desgevraagd toegelicht dat klager de gz-psycholoog niet verwijt hem de toegang tot zijn fysiotherapeutische behandeling zes keer fysiek te hebben geweigerd. Het verwijt richt zich tegen (de inbedding van) het beleid binnen de kliniek zoals het blijkens de bestreden uitspraak ook in eerste aanleg is opgevat. Ten aanzien van deze klacht wordt het volgende overwogen.
4.5 Vast staat dat het in de thans voorliggende periode van 3 april 2013 tot en met 6 mei 2013 binnen de kliniek staand beleid was dat de zorg die de tbs-gestelde nodig heeft, daaronder fysiotherapeutische behandelingen begrepen, ook bij afzondering van de verpleegde doorlopend geboden diende te worden. Voor een gegrond verwijt aan de gz-psycholoog is in zoverre geen plaats. Klager heeft, ondanks dit beleid, zes keer een afspraak bij de fysiotherapeut gemist. Niet in geschil is dat dit is veroorzaakt doordat het personeel van de kliniek de doorgegeven afspraken niet in de agenda van de afdeling heeft genoteerd. De beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft bij uitspraak van 12 maart 2014 geoordeeld dat de kliniek in dat opzicht haar zorgplicht jegens klager heeft geschonden.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de
gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat klager zesmaal de afspraken bij de fysiotherapeut heeft gemist. Vast staat dat de werkwijze binnen de kliniek naar aanleiding van de gemiste afspraken van klager is aangepast in die zin dat het personeel de afspraken van tbs-gestelden met de fysiotherapeut op het rooster van de verpleging noteert zodra deze worden doorgegeven. Klager heeft erkend dat zijn behandelafspraken na deze aanpassing onverkort zijn nagekomen. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de gz-psycholoog met deze aanpassing van het beleid aan zijn verantwoordelijkheid als directeur hoofd en behandeling heeft voldaan. Dat het voor de aanpassing al langer bij de gz-psycholoog bekend was dat het beleid niet goed was ingebed in die zin dat behandelafspraken niet werden nagekomen, heeft klager niet, althans onvoldoende onderbouwd. Uit het enkele feit dat de gz-psycholoog tijdens de zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de fysiotherapie binnen de kliniek vaak het ‘stiefkindje’ was, blijkt dit niet.
4.7 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege terecht klachtonderdeel a. ongegrond heeft verklaard. Het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. G.L.G. Couturier en drs. E.D. Berkvens, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.