ECLI:NL:TGDKG:2016:94 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 642.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:94
Datum uitspraak: 22-11-2016
Datum publicatie: 23-11-2016
Zaaknummer(s): 642.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Titel voldoende duidelijk en concreet om aan te vangen met executie. Dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat een executie (achteraf) gedeeltelijk onrechtmatig was, leidt niet automatisch tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarders ook tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. De voorzieningenrechter maakt namelijk een belangenafweging en kijkt daarbij naar alle omstandigheden van het geval, zowel aan de zijde van klager als aan de zijde van zijn voormalig echtgenote, de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarders toetsen de titel slechts marginaal en zij zijn, ingevolge hun ministerieplicht, gehouden aan de verstrekte opdracht. Gevolgen van beslaglegging waren niet onomkeerbaar en de kosten zijn niet voor rekening van klager gekomen. Geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 november 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 642.2015 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

[   ],

advocaat te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

1. [   ],

tot [   ]toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

thans toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

3. [,

thans toegevoegd gerechtsdeurwaarder te Utrecht,

beklaagden,

gemachtigde: mr. R.J. Oost.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 30 juli 2015, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde genoemd onder 1 van de aanhef van deze beslissing. Klagers hebben hun klacht bij schrijven van 3 augustus 2015 aangevuld door deze tevens te richten aan beklaagden genoemd onder 2 en 3, hierna gezamenlijk: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 augustus 2015, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2016 alwaar klagers en hun gemachtigde zijn verschenen. Zijdens de gerechtsdeurwaarders is gemachtigde mr. R.J. Oost namens allen verschenen. Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 22 november 2016.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij beschikking van 29 april 2015 is de echtscheiding tussen klager en zijn toen­malige echtgenote uitgesproken.

-          Op 28 juli 2015 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1. een grosse van voornoemde beschikking aan klager betekend met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen een bedrag van € 51.210,62 te voldoen.

-          Op 30 juli 2015 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat partiële verdeling (volgens de notaris) niet mogelijk is en het gevorderde bedrag niet in het dictum van de beschikking is terug te vinden. Executie is daardoor niet mogelijk.

-          Op 31 juli 2015 en op 3 augustus 2015 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder meerdere bankinstellingen en op aandelen van [   ].

-          Op 4 augustus 2015 is de auto van klager in beslag genomen.

-          De executierechter heeft op 6 augustus 2015 bepaald dat de ten laste van klager gelegde beslagen worden opgeheven, met uitzondering van het beslag gelegd op de aandelen van [   ], welk beslag wordt geschorst tot het moment dat de woning aan een koper wordt geleverd, de aandelen aan klager worden geleverd en een eindafrekening tussen partijen is opgemaakt dan wel partijen anders overeenkomen.

-          Bij vonnis van 30 maart 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders onrechtmatig hebben gehandeld jegens klager door de executie door te zetten en niet het kort geding af te wachten.

2. De klacht

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarders - samengevat - dat zij:

-          executiemaatregelen hebben getroffen zonder te beschikken over een geldige titel die voldoende bepaald is;

-          zijn overgegaan tot partiële verdeling van de gemeenschap, terwijl dit niet mogelijk is nu beide partijen geen toestemming hebben gegeven en uitslui­tend partijen over dienen te gaan tot verdeling;

-          executiemaatregelen hebben getroffen terwijl klager op dat moment op vakantie was;

-          klachtwaardig hebben gehandeld doordat de executie volgens de voorzie­ningen­rechter onrechtmatig was.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tucht­recht­spraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2. Dat is niet het geval. Ingevolge de ministerieplicht is een gerechtsdeurwaarder verplicht om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten als hierom wordt verzocht. Op het moment dat een gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. Gerechtsdeur­waarder sub 1. heeft de beschikking d.d. [   ] voor aanvang van de executie marginaal getoetst. Ondanks de bezwaren die klagers hebben geuit, welke bezwaren gerechtsdeurwaarder sub 1. heeft teruggekoppeld aan zijn opdrachtgeefster, heeft ge­rechts­deurwaarder sub 1. de uitdrukkelijke opdracht gekregen om tot executie over te gaan. De titel was volgens de gerechtsdeurwaarders voldoende duidelijk en concreet om aan te kunnen vangen met de executie. Klager staat op grond van artikel 3:276 BW met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Rv in beginsel vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager.

4.3. Bij het leggen van de beslagen weten de gerechtsdeurwaarders niet of deze beslagen onder de diverse banken ook daadwerkelijk doel zullen treffen. Zij weten op dat moment derhalve niet of de gelegde beslagen de gehele vordering zullen dekken. Dat klagers bezwaren hebben geuit tegen de beslaglegging en een andere visie hebben over de mogelijkheid van het leggen van beslag betekent niet dat de gerechtsdeurwaarders de executie vervolgens dienen te staken. Dat de voorzieningenrechter op [   ] (na de beslaglegging) een bepaalde uitleg heeft gegeven aan de beschikking en dientengevolge meerdere beslagen heeft opgeheven, leidt dan ook niet per definitie tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarders klachtwaardig hebben gehandeld doordat zij op een eerder moment zijn overgegaan tot executie. De voorzieningenrechter maakt namelijk een belangenafweging en kijkt daarbij naar alle omstandigheden van het geval, zowel aan de zijde van klager als aan de zijde van zijn voormalig echtgenote, de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeur­waarders toetsen de titel slechts marginaal en zij zijn, ingevolge hun ministerieplicht, gehouden aan de verstrekte opdracht. Uit het feit dat ook de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de te executeren beschikking omtrent het moment waarop verdeling diende plaats te vinden niet duidelijk was, vloeit voort dat het door (de opdrachtgeefster van) de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt verdedigbaar was. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij aangevoerd dat hij niet van de later in kort geding aan de orde gekomen afspraak van 2 maart 2015 op de hoogte was. De gerechtsdeurwaarders hebben met de beslaglegging dan ook niet gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke normen; te meer daar zij na uitspraak van de voorzieningenrechter de gelegde beslagen direct hebben opgeheven en de in beslag genomen auto aan klager geretourneerd.

4.4. Het feit dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat de executie (achteraf) gedeeltelijk onrechtmatig was, leidt niet automatisch tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarders ook tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. De Kamer slaat daarbij acht op het feit dat de gerechtsdeurwaarder – louter op basis van de hem ter hand gestelde titel – op korte termijn een afweging heeft moeten maken tussen de gerechtvaardigde belangen van zijn opdrachtgeefster enerzijds en die van klager anderzijds. Terecht heeft de gerechtsdeurwaarder er daarbij op gewezen dat hij bij zijn beslissing heeft meegewogen dat de gevolgen van de beslaglegging voor klager niet onomkeerbaar zijn. De kosten van de terug­gedraaide beslaglegging zijn niet voor rekening van klager gekomen en klager heeft zijn auto slechts enkele dagen niet ter beschikking gehad. Het is begrijpelijk dat de beslaglegging door klager en zijn kinderen als niet prettig is ervaren, maar dat is inherent aan executiemaatregelen en kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten. Niet is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder bij de beslaglegging onfatsoenlijk heeft gehandeld of klager en/of diens gezinsleden onheus heeft bejegend. De omstandigheid dat klager op het moment van bepaalde beslagleggingen op vakantie was, was eveneens onprettig voor klager, maar schorst de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder niet en is geen omstandigheid waar hij rekening mee hoefde te houden en vormt tot slot voor de gerechtsdeurwaarders geen aanleiding om de executie op te schorten.

4.5. De Kamer is van oordeel dat tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken, zodat o p grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, voorzitter, en mrs. A.E. de Vos en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.