ECLI:NL:TGDKG:2016:91 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 579.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:91
Datum uitspraak: 22-11-2016
Datum publicatie: 23-11-2016
Zaaknummer(s): 579.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. De vraag of een vonnis al dan niet geëxecuteerd kan worden moet uiteindelijk door de civiele rechter worden beantwoord en niet door de tuchtrechter. Dit is alleen anders indien evident is dat executiemaatregelen zijn getroffen zonder executoriale titel, waardoor redenen kunnen ontstaan voor tuchtrechtelijke maatregelen, maar daarvan hier is geen sprake.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 november 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 17 mei 2016 met zaaknummer 694.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 579.2016 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 9 augustus 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 14 september 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 17 mei 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 24 mei 2016. Bij brief, ingekomen op 6 juni 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2016 alwaar [   ], gemachtigde van klaagster, is verschenen. Namens de gerechtsdeur­waar­der zijn verschenen [   ], gemachtigde, en [   ]. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

22 november 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een op 7 juli 2014 tegen klaagster gewezen vonnis. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op 15 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster loonbeslag gelegd.

4. De oorspronkelijke klacht

4.1. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder (oorspronkelijk) verweten dat deze:

- ten onrechte zijn ministerie heeft verleend. Hij had de executie dienen te weigeren dan wel een deurwaarders kortgeding dienen te starten;

- ten onrechte heeft geweigerd om teveel ingehouden beslaggelden terug te betalen.

4.2. De vorderingen in het vonnis zijn vooralsnog niet voor executie vatbaar en dit was voor de gerechtsdeurwaarder evident. De veroordelingen in het dictum zijn onbepaald en zijn voorzien van een voorwaarde/tijdsbepaling. Voor de veroordeling tot huurachterstand dient het verzuim nog te worden vastgesteld, voor de vordering schadevergoeding vanwege voortijdige beëindiging dient de termijn nog te worden vastgesteld (einde looptijd van de huurovereenkomst of van de datum waarop het gehuurde opnieuw in gebruik is genomen) en voor de (restant) gevolgschade dient nog een schadestaatprocedure te worden gevoerd. Desondanks is het loonbeslag gelegd voor het bedrag van € 95.973,25, te weten € 31.499,26 wegens huurachter­stand tot en met januari 2014, € 55.263,42 wegens vervallen gebruiksvergoeding van februari tot en met juli 2014 en € 9.210,57 wegens schadevergoeding augustus 2015.

4.3. Daar komt nog bij dat de gerechtsdeurwaarder na controle heeft geconstateerd dat een aantal bedragen niet waren meegenomen in het beslag. Voor deze bedragen is aanvullend (kosteloos) loonbeslag gelegd. Het betreft € 9.210,57 wegens schadever­goeding september 2015 (maand 2 na ontruiming), € 9.210,57 wegens schadever­goe­ding oktober 2015 (maand 3 na ontruiming), € 5.700,00 wegens boete en € 1.318,89 wegens buitengerechtelijke kosten.

4.4. Het is onduidelijk waarom niet ook direct een bedrag van € 88,74 aan teveel ontvangen gelden is terugbetaald.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“ 4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarders hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Tegenover dat verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarders de gang van zaken duidelijk hebben toegelicht, zijn de enkele stellingen van klaagster niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder heeft ingenomen, dat het vonnis voor executie vatbaar was en zijn daarop gebaseerde handelingen, zijn niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. De bedragen waarvoor bevel tot betaling is gedaan en beslag is gelegd zijn direct herleidbaar tot de veroordelingen in het vonnis. Dat betekent dat de klacht verder een executiegeschil betreft waarvoor klaagster zich tot de gewone rechter kan wenden.

4.3 Evenmin is gebleken is dat met betrekking tot de beslagvrije voet tuchtrechtelijk laakbaar is behandeld. De gerechtsdeurwaarder heeft bij productie 3 bij het verweer een e-mail van de gemachtigde van klaagster overgelegd waarbij wordt verzocht het bedrag van € 700,00 terug te storten. Kennelijk is dat bedrag gebaseerd op afspraken die zijn gemaakt.

4.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.”

5.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster de volgende gronden aangevoerd:

6.1. De voorzitter heeft verzuimd om een beslissing te nemen terzake de formele executie van het vonnis d.d. 7 juli 2014 en navolgende vonnissen d.d 13 oktober 2014, 14 juli 2015 en 28 september 2015. Klaagster verzoekt de Kamer om alsnog een oordeel te geven over de formele aspecten terzake de executoriale werking van vonnissen in die zin dat beslist wordt dat de gerechtsdeurwaarder zelfstandig had kunnen vaststellen dat de titel niet voldoende grond bood voor het leggen van beslag en hij dientengevolge de tuchtrechtelijke normen heeft overschreden.

6.2. De voorzitter heeft onder 4.3. van de beschikking geoordeeld dat de beslagvrije voet ten aanzien van de maand september 2014 door de gerechtsdeurwaarder correct is afgehandeld, maar heeft verzuimd te beslissen over de afhandeling beslagvrije voet over de maand augustus 2014.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt ten aanzien van verzetsgrond 6.1. op dat de vraag of een vonnis al dan niet formeel geëxecuteerd kan worden, uiteindelijk door de civiele rechter beantwoord dient te worden en niet door de tuchtrechter. Alleen indien evident is dat een gerechtsdeurwaarder executiemaatregelen heeft getroffen waarvoor een executoriale titel ontbreekt, kan dat reden zijn voor tuchtrechtelijke maatregelen, maar daarvan is hier geen sprake. Ten aanzien van verzetsgrond 6.2. heeft klaagster niet aannemelijk kunnen maken dat de daar genoemde restitutie van € 700,00 alleen ziet op de maand september 2014. De gerechtsdeurwaarder heeft gemotiveerd aangevoerd dat dit bedrag betrekking heeft op de in eerste instantie onjuist vastgestelde belastingvrije voet van zowel de maand augustus als de maand september 2014, zodat de beslissing van de voorzitter zoals gegeven onder 4.3 tevens ziet op de maand augustus 2014. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter dan ook juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, voorzitter, en mrs. A.E. de Vos en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.