ECLI:NL:TGDKG:2016:9 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet809.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:9
Datum uitspraak: 26-01-2016
Datum publicatie: 11-03-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet809.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 januari 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 11 augustus 2015 met zaaknummer 245.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 809.2015 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde: [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 16 maart 2015, heeft klager een klacht

ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij verweerschrift, ingekomen op 17 april 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de

klacht gereageerd.

Bij beslissing van 11 augustus 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk

ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter

toegezonden bij brief van 20 augustus 2015.

Bij e-mail, ingekomen op 15 september 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de

beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 december 2015

alwaar klager diens gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn

verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 26 januari 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Op 18 februari 2015 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder de opdracht verstrekt tot betekening van een drietal ten laste van de debiteur gewezen vonnissen en tot het doen van bevel tot betaling. Hij heeft daartoe gesproken met een medewerkster van de gerechtsdeurwaarder en heeft aan haar de uitspraken overhandigd. Op 23 februari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder de uitspraken aan de debiteur betekend met bevel tot betaling van een bedrag van € 8.358,08.

4. De oorspronkelijke klacht

Volgens klager heeft de gerechtsdeurwaarder de opdracht niet goed uitgevoerd, omdat hij heeft verzuimd om ook bevel tot betaling te doen van de kosten van een ten laste van de debiteur op 2 mei 2007 gelegd beslag. De gerechtsdeurwaarder is bereid om ook voor deze kosten aanvullend bevel tot betaling te doen, maar brengt dan wel extra kosten in rekening. Klager acht dat niet terecht, omdat hij de gerechtsdeurwaarder bij het verstrekken van de opdracht ook heeft gewezen op de kosten van de eerdere beslaglegging. Dit blijkt volgens klager uit een bij zijn klacht overgelegde brief van 18 februari 2015 met een opsomming van de aan de gerechtsdeurwaarder bij het verlenen van de opdracht overhandigde stukken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘4.1 Volgens artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet is een gerechtsdeurwaarder aan tuchtrechtspraak onderworpen en niet zijn medewerker. Dat betekent dat bij een klacht tegen een medewerker van een gerechtsdeurwaarder, de gerechtsdeurwaarder onder wiens verantwoordelijkheid die medewerker heeft gehandeld, in beginsel voor dat handelen tuchtrechtelijk de verantwoordelijkheid draagt. In dit geval moet op grond van het verweer worden aangenomen dat de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is te achten voor het handelen van mevrouw [ ]. In de aanvang van deze beschikking is daarmee reeds rekening gehouden.

4.2 Het handelen van de gerechtsdeurwaarder en het standpunt dat hij heeft ingenomen met betrekking tot het in rekening brengen van kosten voor een nieuw bevel tot betaling, zijn niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm.

4.3 K lager verschilt met de gerechtsdeurwaarder van mening over de vraag of de werkzaamheden wel op de juiste wijze zijn uitgevoerd. Klager heeft niet aangetoond dat hij de gerechtsdeurwaarder ook heeft opgedragen bevel tot betaling te doen van de kosten van het beslag uit 2007. Dat betekent dat indien dit laatste volgens klager alsnog dient plaats te vinden, dit extra werkzaamheden met zich meebrengt die door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebracht mogen worden.’

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder de aan hem verstrekte opdracht niet goed heeft uitgevoerd, omdat hij heeft verzuimd om ook bevel tot betaling te doen van de kosten van een ten laste van de debiteur op 2 mei 2007 gelegd beslag.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat niet is komen vast te staan dat klager de brief van 18 februari 2015 aan de (medewerkster van de) gerechtsdeurwaarder heeft doen toekomen nu de gerechtsdeurwaarder de ontvangst daarvan uitdrukkelijk heeft ontkend. Daarnaast kan uit de overgelegde producties niet worden afgeleid dat de onderhavige zaak een buitenlandse kwestie betrof, zoals klager heeft aangevoerd. Bij een verzoek om opnieuw bevel te doen behoeft een gerechtsdeurwaarder niet automatisch het vermoeden te hebben dat dit verzoek verband houdt met voorgenomen executiemaatregelen in het buitenland. In Nederland is bijvoorbeeld voorafgaand aan executoriaal beslag op onroerende zaken ook opnieuw bevel vereist, wanneer na eerder bevel reeds een jaar verstreken is.

De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.