ECLI:NL:TGDKG:2016:81 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 400.2016 1144.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:81
Datum uitspraak: 25-10-2016
Datum publicatie: 01-11-2016
Zaaknummer(s):
  • 400.2016
  • 1144.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Betreft voornamelijk een civiele kwestie. Voor zover er discussie kan bestaan over de vraag of er een rechtsgrond uit de akte kan worden afgeleid, is het aan de civiele rechter om daarover te oordelen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 oktober 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 29 maart 2016 met zaaknummer 1144.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 400.2016 ingesteld door:

[...],

wonende te [...],

klager,

gemachtigde: [...],

tegen:

1. [...],

gerechtsdeurwaarder te [...],

2. [...],

gerechtsdeurwaarder [...],

beklaagden,

gemachtigde: [...].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 16 december 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen (de organisatie van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 15 januari 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 29 maart 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 6 april 2016. Bij brief, ingekomen op 20 april 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 september 2016 alwaar klager, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 25 oktober 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft op 9 januari 2013 de grosse van een hypotheekakte betekend met bevel tot betaling. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft op 15 januari 2013 ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd op de AOW-uitkering van klager. Naar aanleiding van het verzoek van klager tot aanpassing van de beslagvrije voet, hebben de gerechtsdeurwaarders bij brief van 15 maart 2013 aan klager verzocht om informatie te verschaffen over zijn inkomsten en uitgaven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat deze:

1.      ten onrechte bevel tot betaling heeft gedaan, omdat de grosse van een hypotheekakte geen titel is. De betekening heeft onrechtmatig plaatsgevonden. Op basis van de hypotheekakte is geen parate executie mogelijk;

2.      de brief van 15 maart 2013 zonder wettelijke basis hebben verzonden. Ten onrechte is klager gedwongen om persoonlijke gegevens te verstrekken;

3.      ten onrechte een op grond van het beslag geïncasseerd bedrag niet hebben terugbetaald;

4.      ten onrechte geen deurwaardersrenvooi hebben aangespannen, maar direct tot de betekening van de hypotheekakte zijn overgegaan. Bij de gerechtsdeurwaarder had immers gerede twijfel moeten bestaan aan de rechtmatigheid van de verstrekte opdracht.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“ 4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. Niet gebleken is dat er aanleiding was voor de gerechtsdeurwaarders om hun opdracht tot executie van de akte niet uit te voeren. Uit de hypotheekakte valt de rechtsverhouding en de betrokken vordering, op grond waarvan van klager betaling is gevorderd,  immers af te leiden. Het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder hebben ingenomen en hun daarop gebaseerde handelingen zijn dan ook niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. 

4.3 Evenmin is gebleken dat klager met betrekking tot de beslagvrije voet wel tijdig volledige informatie heeft verschaft over zijn inkomsten en uitgaven. Pas als een gerechtsdeurwaarder over alle benodigde informatie beschikt kan tot aanpassing worden overgegaan. Klager heeft niet onderbouwd dat hij die informatie tijdig heeft verstrekt. Bij het vaststellen van een beslagvrije voet zijn gerechtsdeurwaarders mede afhankelijk van informatie van de betrokkene zelf. Niet valt dan ook in te zien waarom zij klager niet om informatie mochten vragen op de wijze waarop zij dat hebben gedaan.

4.4 Voor het overige betreft de klacht een executiegeschil waarover de Kamer niet kan oordelen.

4.5 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.”

5.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat:

1.         ten onrechte de beleidsbepalende deurwaarders niet als verweerders zijn aangemerkt;

2.         de voorzitter ten onrechte geen grond in het klaagschrift heeft gezien dat de betrokken deurwaarders zich tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gedragen, waarbij ten onrechte is overwogen dat uit de hypotheekakte de rechtsverhouding en betrokken vordering is af te leiden;

3.         er in punt 4.3 van de voorzittersbeschikking ten onrechte vanuit wordt gegaan dat er eerst na het verschaffen van de benodigde informatie een beslagvrije voet is;

4.         onder punt 4.4 van de voorzittersbeschikking ten onrechte wordt geoordeeld dat de klacht voor het overige een executiegeschil betreft.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat dit geschil inhoudelijk een civiele kwestie is en voor zover er discussie kan bestaan over de vraag of er een rechtsgrond uit de akte kan worden afgeleid, is het aan de civiele rechter om daarover te oordelen. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klager aangevoerde gronden geven evenmin aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.