ECLI:NL:TGDKG:2016:76 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet391.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:76
Datum uitspraak: 23-08-2016
Datum publicatie: 18-10-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet391.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzet tegen een beslissing van de voorzitter. De voorzitter heeft de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 augustus 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 22 maart 2016 met zaaknummer 1209.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 391.2016 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ] EN [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 28 december 2015, ingekomen op 31 december 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brief van 20 januari 2016 hebben de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 22 maart 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 31 maart 2016. Bij op 14 april 2016 ingekomen brief heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief van 31 mei 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 7 juni 2016 alwaar klaagster is verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 23 augustus 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarders hebben klaagster op 23 april 2015 gedagvaard tegen de zitting van 27 mei 2015. Aan het slot van de dagvaarding is vermeld dat klaagster de procedure kon voorkomen door betaling van de hoofdsom, kosten, salaris gemachtigde en rente uiterlijk twee dagen voor de zitting op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. In totaal betrof dit een bedrag van € 1.117,69. Klaagster heeft drie betalingen overgemaakt per ING Bank, te weten € 500,00 op 8 mei 2015, € 442,00 op 27 mei 2015 en € 175,69 op 27 mei 2015. De gerechtsdeurwaarder hebben op de eerst dienende dag de vordering verminderd met € 500,00. De procedure is niet ingetrokken en klaagster is bij verstek veroordeeld.

b)      Het vonnis is bij exploot van 9 juli 2015 aan klaagster betekend. Vervolgens is er op 2 november 2015 ten laste van klaagster bankbeslag gelegd, dat geen doel heeft getroffen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders dat deze de rechtszaak ten onrechte hebben laten doorgaan en vervolgens de executie hebben voortgezet, ondanks haar bezwaren daartegen. Klaagster stelt dat zij met de gerechtsdeurwaarders heeft afgesproken dat zij het verschuldigde in drie termijnen mocht voldoen voorafgaand aan de zitting. De gerechtsdeurwaarders zijn er kennelijk op uit om nodeloos kosten in rekening te kunnen brengen. Klaagster acht hun handelen onfatsoenlijk.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat een dagvaarding een oproep is om bij de rechter te verschijnen, geen betalingsverzoek of aanmaning. Klaagster had ter voorkoming van het aanhangig maken van de zaak de volledige in de dagvaarding vermelde kostenposten moeten voldoen, zeker nu uit de laatste bladzijde bij de dagvaarding duidelijk bleek om welke bedragen dat ging en wanneer die door de gerechtsdeurwaarder ontvangen moesten zijn, te weten uiterlijk twee dagen vóór de zitting. Klaagster heeft op 27 mei 2015 nog bedragen overgemaakt, maar dat was te laat, zodat daarmee ter zitting van die datum geen rekening kon worden gehouden. Klaagster is ook niet op de rolzitting verschenen om verweer te voeren als zij het met de gang van zaken niet eens was. Dat de kosten verder zijn opgelopen, kan zij de gerechtsdeurwaarder niet verwijten. Voor het overige betreft de klacht een executiegeschil waarover de Kamer niet kan oordelen. Klaagster kan zich tot de gewone rechter wenden om een oordeel te vragen over de gerechtvaardigdheid van de  beslaglegging, aldus de voorzitter.

6. De gronden van het verzet

6.1 Klaagster is het niet eens met de beschikking van de voorzitter. Zij voert daartoe aan dat twee onderdelen van het verweer niet zijn meegenomen in de beoordeling. Dit betreft enerzijds het feit dat klaagster stelt, een afspraak gemaakt te hebben met de gerechtsdeurwaarders, om de zaak niet door te laten gaan, wanneer zij het bedrag betaald zou hebben. Klaagster heeft nadat zij op 25 mei 2015, nadat ze het resterende gedeelte van de hoofdsom aan de gerechtsdeurwaarders heeft overgemaakt, telefonisch contact met het kantoor opgenomen om te checken of alles goed is gegaan. Klaagster wordt medegedeeld dat ze nog wel de kosten moet betalen, hetgeen zij op 26 mei 2015 doet. Als klaagster niet zou zijn medegedeeld dat de zaak was teruggetrokken, was zij naar de rolzitting gegaan, met de bewijzen, dat inmiddels alles betaald was. Tot slot wordt niet gemotiveerd, waarom wel waarde gehecht wordt aan het verweer van de gerechtsdeurwaarders, die niet alleen stelt dat nooit is overeengekomen dat de vordering in termijnen betaald mocht worden maar bovendien, dat niet was afgesproken dat de zaak zou worden teruggetrokken bij betaling.

6.2 Ten tweede is klaagster, nadat de zaak toch doorgezet is, hiervan in het geheel niet tijdig op de hoogte gesteld. Hierdoor is haar de mogelijkheid ontnomen verzet tegen het vonnis aan te tekenen. Als het vonnis tijdig aan klaagster zou zijn betekend, of haar zou zijn medegedeeld dat de zaak toch was doorgegaan, had klaagster verzet tegen het vonnis kunnen aantekenen. Dit is evenwel niet gebeurd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt.  De door klaagster gestelde afspraak is door de gerechtsdeurwaarders bestreden en door klaagster is onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom zij er op mocht vertrouwen dat de procedure bij de rechter geen doorgang zou vinden na betaling van de kosten op 27 mei 2015.

7.2 Dat klaagster de mogelijkheid is ontnomen verzet tegen het bij verstek gewezen vonnis aan te tekenen is niet gebleken. De termijn van vier weken om verzet aan te tekenen tegen het vonnis begint samengevat te lopen na betekening van dit vonnis in persoon of na een daad van bekendheid met het vonnis. Het vonnis is op 9 juli 2015 aan klaagster betekend, niet in persoon. Klaagster heeft niet weersproken dat zij op 23 juli 2015 telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Op dat moment stond de termijn om verzet in te stellen tegen het vonnis in ieder geval nog open

7.3 De Kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom met aanvulling van de motivering juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding het verzet gegrond te verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. L. van Berkum en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.