ECLI:NL:TGDKG:2016:72 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet206.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:72
Datum uitspraak: 28-06-2016
Datum publicatie: 18-10-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet206.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 juni 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 6 februari 2016 met zaaknummer 674.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 206.2016 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 12 augustus 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 9 september 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 16 februari 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 3 maart 2016. Bij brief van 5 maart 2016, ingekomen op 11 maart 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 10 mei 2016 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 28 juni 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De ex-vrouw van klager is bij vonnis van 7 januari 2015 door de rechtbank Gelderland onder meer veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 12.543,00. De gerechtsdeurwaarder is door klager belast met de tenuitvoerlegging van dit vonnis.

b)      Bij brief van 28 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder het UWV om informatie verzocht met betrekking tot de vraag of het door de ex-vrouw van klager verdiende salaris door het UWV zou worden overgenomen of worden uitbetaald in het kader van de loongarantieregeling.

c)      Uit een door de gerechtsdeurwaarder overgelegde gespreksnotitie uit het dossier van klager blijkt dat het UWV op 3 februari 2015 telefonisch contact heeft opgenomen met (een medewerker van) de gerechtsdeurwaarder en heeft medegedeeld dat er salaris zal worden uitgekeerd in het kader van de loongarantieregeling.  

d)     Bij exploot van 5 februari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van de ex-vrouw beslag gelegd onder het UWV.

e)      Tussen de gerechtsdeurwaarder en het UWV is na het gelegde beslag gecommuniceerd bij brieven van 17 februari 2016 (gerechtsdeurwaarder aan UWV), 26 februari 2016 (UWV aan gerechtsdeurwaarder), 10 maart 2015 (UWV aan gerechtsdeurwaarder) en per e-mail van 27 maart 2015 (gerechtsdeurwaarder aan UWV) en daarop volgende rappelberichten, en per e-mails van 17,18 en 23 juni 2015.

f)       Bij vonnis van 6 augustus 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen een door klager tegen het UWV ingestelde vordering afgewezen op de grond dat er ten tijde van de beslaglegging op 5 februari 2015 nog geen sprake was van een rechtens afdwingbare aanspraak van de ex-vrouw van klager op het UWV.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager voert samengevat aan dat hij de gerechtsdeurwaarder opdracht heeft gegeven een vonnis ten uitvoer te leggen. Op 5 februari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder daartoe beslag gelegd onder het UWV. Door een briefwisseling met het UWV werd er vanuit gegaan dat het beslag doel had getroffen. Er werden bedragen boven de beslagvrije voet van een WW-uitkering uitgekeerd, terwijl er ook sprake was van een uitkering in het kader van een faillissement. Bij navraag ontkende het UWV steeds dat er een dergelijke uitkering zou zijn. Eerst in juni 2015 bleek dat het UWV het beslag voor de faillissementsuitkering had genegeerd. Hierdoor dacht klager sterk te staan bij het verhalen van dit geld bij het UWV. Volgens de uitspraak van de rechter was er echter helemaal geen sprake van een beslag. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder voldoende ervaring met het UWV te hebben om te weten dat bij de afdeling die beslagen uitvoert bij WW-uitkeringen geen wetenschap bestaat dat er voor dezelfde persoon ook andere uitkeringen kunnen lopen. Klager verzoekt te bepalen dat de gerechtsdeurwaarder hem schadeloos moet stellen voor de misgelopen gelden en de proceskosten van het kortgeding.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat dat uit het vonnis van de voorzieningenrechter blijkt dat het UWV:

a)      bij besluit van 9 februari 2015 aan de ex-vrouw van klager een voorschot op haar faillissementsuitkering heeft toegekend;

b)      bij brief van 12 februari 2015 de gerechtsdeurwaarder heeft bericht dat de ex-vrouw van klager op dat moment nog geen uitkering van het UWV ontving en er daarom niets kon worden afgedragen;

c)      bij besluit van 12 februari 2015 aan de ex-vrouw van klager met ingang van 16 maart 2015 een reguliere werkloosheidsuitkering heeft toegekend;

d)     bij brief van 17 februari 2015 van de gerechtsdeurwaarder opgave heeft gekregen van de door het UWV te hanteren beslagvrije voet;

e)      de gerechtsdeurwaarder bij brief van 26 februari 2015 heeft bericht de door de gerechtsdeurwaarder op 17 februari 2015 opgegeven beslagvrije voet te zullen hanteren;

f)       bij brief van 10 maart 2015, naar aanleiding van een verzoek van de gerechtsdeurwaarder om informatie, hem heeft bericht dat de vrouw nog geen uitkering ontving;

g)      bij besluit van 22 mei 2015 aan de ex-vrouw van klager een definitieve faillissementsuitkering heeft toegekend;

h)      bij e-mail van 17 juni 2015 de gerechtsdeurwaarder heeft geschreven dat de faillissementsuitkering van de vrouw liep tot en met 15 maart 2015.

5.2  De voorzitter heeft voorts overwogen dat hieruit en uit de door klager en de gerechtsdeurwaarder overgelegde stukken blijkt dat de gerechtsdeurwaarder door informatie van het UWV op het verkeerde been is gezet. Met name de onder a, b en c vermelde informatie is volledig in strijd met elkaar. Ook de informatie als vermeld onder g strookt niet met hetgeen onder h staat vermeld. Bij het leggen van beslag is de gerechtsdeurwaarder afhankelijk van de informatie die hij ontvangt. Het beslag is gelegd op grond van informatie van het UWV dat er salaris zou worden uitgekeerd in het kader van de loongarantieregeling. Vervolgens is er ruis ontstaan over de vraag of het beslag nu wel of geen doel had getroffen. Gelet op de tegenstrijdige informatie valt het de gerechtsdeurwaarder niet te verwijten dat het beslag geen doel heeft getroffen en er valt hem dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. 

5.3 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat voor toekenning van hetgeen door klager wordt verzocht is in het kader van het tuchtrecht geen plaats is.

6. De gronden van het verzet

Klager is het niet eens met de beschikking van de voorzitter. Klager voert daartoe aan dat de voorzitter de klacht heeft afgewezen zonder rekening te houden met de uitspraak van de rechter in Zutphen. Het kan volgens klager niet zo zijn dat de ene rechter op grond van exact dezelfde gegevens zegt dat een beslag niet rechtsgeldig is, terwijl de voorzitter zegt dat het beslag kennelijk wel rechtsgeldig is. De rechter in Zutphen heeft alle misleidende brieven van de UWV genegeerd en geoordeeld dat er op 5 februari 2015 geen rechtsgeldig beslag kon worden gelegd. Volgens klager houdt dit in dat alle brieven na 5 februari 2015 niets met de klacht van doen hebben, dat de gerechtsdeurwaarder (of diens medewerker) het UWV had moeten vragen om het beslag te bevestigen of af te wijzen, en dat heeft nagelaten.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt.  

7.2 Anders dan klager meent heeft de voorzitter niet geoordeeld dat het beslag rechtsgeldig was maar heeft de voorzitter op grond van de overgelegde stukken geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het beslag is gelegd op grond van informatie van het UWV dat er salaris zou worden uitgekeerd in het kader van de loongarantieregeling. Op grond van die informatie is het niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder het beslag heeft gelegd. Dat de rechter achteraf heeft geoordeeld dat het beslag te vroeg is gelegd, maakt het handelen van de gerechtsdeurwaarder daarmee nog niet zonder meer tuchtrechtelijk laakbaar. Bij de beoordeling van de vraag of een tuchtklacht gegrond is worden nu eenmaal andere maatstaven gehanteerd dan bij de beoordeling van de civielrechtelijke vraag of ten tijde van het gelegde beslag sprake was van een bestaande rechtsverhouding tussen  het UWV en de ex-vrouw van klager.

7.3 Dat het enige tijd heeft geduurd voordat duidelijk werd wat er precies aan de hand was kan door de verwarrende informatie van de zijde van het UWV niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. De kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.