ECLI:NL:TGDKG:2016:7 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet910.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2016:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-01-2016 |
Datum publicatie: | 27-01-2016 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet910.2015 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 15 januari 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 22 september 2015 met zaaknummer 100.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 910.2015 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief van 5 februari 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 5 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 22 september 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beschikking van de voorzitter toegezonden bij brief van 9 oktober 2015. Bij brief van 13 oktober 2015 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft bij brief van 1 november 2015 medegedeeld niet ter zitting te kunnen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 november 2015 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 januari 2016.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
a) De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een bij exploot van 14 juli 2014 aan klager betekende beschikking. Daar hij op het woonadres van klager niemand aantrof, heeft hij het exploot in een gesloten envelop achtergelaten.
b) Op 16 juli 2014 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder een betalingsvoorstel gedaan. Diezelfde dag heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld dat zijn opdrachtgever het voorstel heeft afgewezen.
c) Op 21 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager twee bankbeslagen gelegd. Omdat één van de beslagen gelegd was op een rekening waarop klager zijn persoonsgebonden budget ontving, is dit beslag 24 juli 2014 op verzoek van klager en zijn raadsman opgeheven.
d) Op 28 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de processen-verbaal van de gelegde beslagen aan klager betekend. Omdat hij op het woonadres van klager niemand aantrof, heeft hij de stukken in een gesloten envelop achtergelaten.
e) Op 29 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder, op verzoek van de opdrachtgever, beslag gelegd op een onroerende zaak, waarna hij op 31 juli 2014 getracht heeft het proces-verbaal van dit beslag te betekenen. De gerechtsdeurwaarder heeft bij de betekening van het exploot gesproken met iemand die weigerde om het afschrift in ontvangst te nemen. In het exploot is door de gerechtsdeurwaarder gerelateerd dat het wegens de agressieve houding van deze persoon onmogelijk was een afschrift te laten. De gerechtsdeurwaarder heeft het afschrift per post laten bezorgen.
f) Bij e-mails van 30 december 2014 en 9 januari 2015 heeft klager zich bij de gerechtsdeurwaarder beklaagd.
g) Bij brieven van 9 januari 2015 en 21 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder op de bij hem ingediende klachten gereageerd.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat dat (1) hij bij zijn bezoeken aan het woonadres van klager langdurig heeft aangebeld, op de ramen heeft gebonkt en oogcontact heeft gehad met de minderjarige kinderen van klager, die daardoor bang zijn geworden, (2) de gerechtsdeurwaarder hem er valselijk van heeft beschuldigd dat hij op 31 juli 2014 in persoon is aangetroffen en dat hij de betekening onmogelijk heeft gemaakt en (3) klager geen telefonisch contact met de gerechtsdeurwaarder op kon nemen omdat hij werd afgebekt. Daarnaast wenst klager dat de kosten van de laatste betekening voor rekening van de gerechtsdeurwaarder komen.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft overwogen dat de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk heeft betwist dat bij zijn bezoeken aan het woonadres van klager sprake is geweest van langdurig aanbellen, op ramen bonken of enig bewust oogcontact met de minderjarige kinderen van klager. Nu klager zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd, kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. De gerechtsdeurwaarder valt in elk geval niet te verwijten dat hij bij de uitvoering van zijn taak aanbelt en zo nodig aanklopt. Als zich op dat moment alleen minderjarige kinderen op het betreffende adres bevinden, kan hem daarvan evenmin een verwijt worden gemaakt. Enig klachtwaardig handelen bij zijn optreden ter plaatse kan niet worden vastgesteld.
5.2 Verder heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder bij brief van 21 januari 2015 en in zijn verweer heeft aangevoerd dat niet met zekerheid is te zeggen of klager degene is die op 31 juli 2014 in persoon is aangetroffen. In zijn verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat er in de op 1 augustus 2014 aan de aan raadsman van klager verzonden e-mail per abuis is aangegeven dat klager in persoon was aangetroffen. Hier had het woord ‘vermoedelijk’ moeten worden tussengevoegd. De gerechtsdeurwaarder heeft aan klager zijn verontschuldigingen aangeboden voor dit misverstand. Daarmee kon naar het oordeel van de voorzitter worden volstaan. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is hier geen sprake.
5.3 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de niet nader geconcretiseerde stelling van klager dat hij aan de telefoon is afgebekt, onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen.
5.4 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat voor het door klager gedane verzoek in het tuchtrecht geen plaats is. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte explootkosten zijn conform de daarvoor geldende wettelijke regelingen berekend.
6. De gronden van het verzet
Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft inderdaad iemand gesproken op het adres van klager. Deze man heeft hem gevraagd of hij kon stoppen met herhaaldelijk te bellen en te bonken op de ramen. Er waren op dat moment twee volwassenen in de woning en twee minderjarige kinderen, er is wel degelijk oogcontact geweest met de kinderen. Dit alles is op een normale manier verlopen. Dat de gerechtsdeurwaarder daarna wegloopt en kostend verhogend gaat werken is volgens klager niet redelijk. Bij eerdere bezoeken van de gerechtsdeurwaarder is er ook gebonkt op de ramen en deuren, echter waren er toen alleen minderjarige kinderen in de woning die daar bang van werden.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Het verzet kan niet slagen. De Kamer betreurt het dat de kinderen van klager het optreden van de gerechtsdeurwaarder als beangstigend hebben ervaren. Een gerechtsdeurwaarder dient echter bij het betekenen van exploten zoveel mogelijk te bewerkstelligen dat het exploot in persoon wordt betekend. Dus zelfs al zou komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder herhaaldelijk bij klager heeft aangebeld en op de ramen hebben gebonkt, dan nog zou dat niet zonder meer als zijnde tuchtrechtelijk laakbaar handelen kunnen worden bestempeld.
7.2 Hetgeen door klager verder in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.
8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.