ECLI:NL:TGDKG:2016:6 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet908.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:6
Datum uitspraak: 15-01-2016
Datum publicatie: 27-01-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet908.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 januari 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 29 september 2015 met zaaknummer 91.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 908.2015 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 2 februari 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 3 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 29 september 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beschikking van de voorzitter toegezonden bij brief van 5 oktober 2015. Bij een op 14 oktober 2015 binnengekomen brief heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft bij brief van 27 november 2015 medegedeeld niet ter zitting te kunnen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 november 2015 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 januari 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

a) De gerechtsdeurwaarder is door Enexis B.V. ingeschakeld teneinde onder meer klager, als eigenaar van een pand, te bewegen medewerking te verlenen aan het afsluiten van de energietoevoer in een verhuurd gedeelte van dat pand.

b) Klager is bij exploot van 11 juli 2014 gedagvaard te verschijnen voor de rechtbank [ ].

c) Bij vonnis van 25 februari 2015 is onder meer klager veroordeeld de door Enexis B.V. te verrichten werkzaamheden te gedogen en is klager in de kosten van de procedure veroordeeld.

4. De oorspronkelijke klacht

4.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder – samengevat – dat deze in strijd met de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv heeft gehandeld door het door klager gevoerde verweer niet in de op 11 juli 2014 betekende dagvaarding op te nemen. Klager voert aan dat de zaak is gestart door een aangetekende brief van de gerechtsdeurwaarder van 7 juli 2014, op welke brief een méér dan intensieve mailwisseling is gevoerd tussen klager en de gerechtsdeurwaarder. Onderdeel van deze mailwisseling was in ieder geval de volgens klager inhoudelijke reactie dat tussen de in het concept genoemde leverancier en gedaagden nimmer enig energie-leveringscontract heeft bestaan. Daarom ontbeerde de vordering volgens klager iedere grond De vermelding in de dagvaarding dat er geen (inhoudelijke) reactie op de vordering was gegeven, was dus onjuist.

4.2 De bedoeling van de substantiëringsplicht is dat de rechter kennis kan nemen van het verweer van een gedaagde, ook als die niet verschijnt. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat deze controleert of de door hem uit te brengen dagvaarding voldoet aan de wettelijke vereisten, waaronder het voorschrift van art. 111 lid 3 Rv

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen dat op een gerechtsdeurwaarder inderdaad de verplichting rust de door hem uit te brengen dagvaarding te toetsen op een aantal wettelijke vereisten als vermeld in art 45 en 111 Rv. Het gerechtshof Amsterdam heeft zich al eens uitgelaten over de vraag welke gegevens uit voornoemde artikelen door de gerechtsdeurwaarder vol dienen te worden getoetst (ECLI:NL:GHAMS:2009:BL3764). Die controleplicht gaat echter niet zover dat die zich ook uitstrekt tot het bepaalde in artikel 111 lid 3 Rv.

6. De gronden van het verzet

Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Deze heeft geen aandacht besteed aan de hybride positie van een gerechtsdeurwaarder die wettelijke werkzaamheden verricht - hier het uitbrengen van een dagvaarding - en die buitenwettelijke werkzaamheden verricht, zoals het redigeren van de dagvaarding en het voeren van de procedure als gemachtigde van de tegenpartij van klager. De voorzitter heeft slechts de wettelijke werkzaamheden in zijn beoordeling betrokken. De klacht was echter niet gericht tegen de gerechtsdeurwaarder die het exploot heeft betekend, de klacht was gericht tegen degene die de dagvaarding heeft opgesteld.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

Het verzet kan niet slagen. Aan klager kan worden toegegeven dat in de dagvaarding de indruk wordt gewekt dat klager partij was bij een energieleveringsovereenkomst, hetgeen volgens klager niet het geval was. Ook wordt in de dagvaarding de indruk gewekt dat van klager in de pré-processuele fase in het geheel geen reactie was verkregen, terwijl er door klager wel was gereageerd door te ontkennen dat tussen hem en de energieleverancier een contract was afgesloten. Toch kan dit niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet omdat geen sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder. Daarvoor acht de Kamer de tekortkoming van de gerechtsdeurwaarder in dit geval onvoldoende ernstig. Hetgeen door klager verder in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.