ECLI:NL:TGDKG:2016:49 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW219.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2016:49 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-04-2016 |
Datum publicatie: | 24-06-2016 |
Zaaknummer(s): | GDW219.2015 |
Onderwerp: | Incassotraject |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen indien de broer van de gerechtsdeurwaarder contact opneemt met de dochter van klaagster over een onbetaald gelaten declaratie in een zaak die via de partner van de dochter van klaagster bij de gerechtsdeurwaarder terecht is gekomen.De kamer overweegt dat klaagster zelf via de partner van haar dochter een opdracht heeft verstrekt aan (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. In een dergelijke situatie is niet klachtwaardig dat de gerechtsdeurwaarder bij het onbetaald blijven van de aan de opdracht verbonden kosten, dezelfde kanalen gebruikt om op betaling van die kosten aan te dringen. Dat klemt temeer waar deze personen ook bij de verdere behandeling van de zaak betrokken zijn gebleven en klaagster zelf in het buitenland woont. De klacht wordt ongegrond verklaard. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 1
Beslissing van 5 april 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 219.2015 van:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
oud toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen van 4 maart 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 20 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 23 februari 2016. Verschenen is de gerechtsdeurwaarder.
Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 5 april 2016.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Aan [ ] zijn als verbonden zowel de gerechtsdeurwaarder als haar broer
[ ]. [ ] is gehuwd met [ ]. [ ] is een zus van [ ]. [ ] heeft een relatie met [ ], de dochter van klaagster.
b) Klaagster was (mede-)eigenaar van een woning welke woning zij had verhuurd. Uit hoofde van deze huurovereenkomst had klaagster een vordering op haar huurder ter zake achterstallige huurpenningen.
c) In december 2010 heeft klaagster via haar schoonzoon [ ] de gerechtsdeurwaarder ingeschakeld om de hiervoor genoemde vordering te incasseren.
d) Op 25 januari 2015 heeft [ ] contact opgenomen met de dochter van klaagster met betrekking tot een onbetaald gelaten declaratie.
2. De klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder -kort gezegd- in strijd te hebben gehandeld met artikel 7 van de Gedragscode ter bescherming van persoonlijke gegevens. Klaagster voert daartoe aan dat haar dochter op 25 januari 2015 is gebeld door de broer van de gerechtsdeurwaarder over een zaak die door tussenkomst van de partner van haar dochter aan de gerechtsdeurwaarder in handen is gegeven. De zaak betrof een huurder die de huur niet wenste te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft via een medewerkster contact gehad met [ ], de partner van de dochter van klaagster. De dochter van klaagster heeft niets met de zaak te maken, maar de gerechtsdeurwaarder vond het nodig, om haar broer, die ook werkzaam is bij het kantoor van [ ], in te schakelen om de zaak aan haar dochter voor te leggen. De gerechtsdeurwaarder is daarmee buiten haar boekje getreden.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft zich er primair op beroepen dat de Kamer niet bevoegd is van de klacht kennis te nemen, omdat de relatie tussen partijen wordt beheerd door de algemene voorwaarden waarin mede de bevoegdheid van de gewone rechter is geregeld tenzij er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.
Subsidiair heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
4. Beoordeling van het primaire verweer
Het primaire verweer wordt verworpen. Klaagster heeft de klacht niet gebaseerd op het privacyreglement van [ ] maar op artikel 7 Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens. Dit is een bij- of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet gegeven bepaling waaraan door de tuchtrechter kan worden getoetst of door gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. De kamer is daarom bevoegd van de klacht kennis te nemen.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
5.2 Artikel 7 Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens luidt voor zover van belang:
“Artikel 7. Verstrekking van gegevens
1. Tenzij met uitdrukkelijke toestemming van de wederpartij, worden diens persoonsgegevens uitsluitend aan de volgende personen of instanties verstrekt:
a) aan de opdrachtgever voor zover nodig in het kader van de verstrekte opdracht en ter verantwoording van verrichte werkzaamheden;
b) aan de andere wederpartij van de opdrachtgever in éénzelfde of nauw verwante zaak, voor zover nodig bij het verrichten van de bij of krachtens de wet of door de opdrachtgever opgedragen taken en werkzaamheden;
c) [ ];
d) [ ].
2. Verstrekking van gegevens vindt niet plaats indien de gerechtsdeurwaarder weet of redelijkerwijs kan aannemen dat degene aan wie de gegevens zullen worden verstrekt, deze in ruimere kring bekend zal maken of dat deze zullen worden benut voor een doel niet in overeenstemming met het doel van de verwerking.
3. Verstrekking van gegevens vindt niet plaats voor zover dit in strijd zou komen met de geheimhoudingsplicht van de gerechtsdeurwaarder.”
5.3 Op grond van de stukken staat het volgende vast. De huurder heeft klaagster bij e-mail van 26 oktober 2010 medegedeeld dat hij de door hem gehuurde woning had verlaten. Klaagster heeft deze e-mail op 26 oktober 2010 doorgezonden naar haar dochter die de e-mail dezelfde dag heeft doorgezonden aan haar partner [ ]. Die heeft op 27 oktober 2010 een e-mail met informatie over de zaak verzonden aan de gerechtsdeurwaarder met een kopie aan zijn partner, de dochter van klaagster. Op 24 november 2010 heeft [ ] een e-mail met informatie over de zaak verzonden aan een medewerkster van de gerechtsdeurwaarder met een kopie aan zijn partner, de dochter van klaagster.
5.4 Kennelijk zijn er vervolgens werkzaamheden door de gerechtsdeurwaarder verricht waarvoor de gerechtsdeurwaarder klaagster een declaratie heeft verzonden. Die declaratie is onbetaald gelaten. De gerechtsdeurwaarder heeft dit besproken met haar broer met het verzoek dit op te nemen met [ ] en zijn partner (de dochter van klaagster) om te bereiken dat klaagster tot betaling van de declaratie zou overgaan. De broer van de gerechtsdeurwaarder heeft op 25 januari 2015 contact opgenomen met de dochter van klaagster.
5.5 Uit het voorgaande volgt dat klaagster zelf via de partner van haar dochter een opdracht heeft verstrekt aan (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. In een dergelijke situatie is niet klachtwaardig dat de gerechtsdeurwaarder bij het onbetaald blijven van de aan de opdracht verbonden kosten, dezelfde kanalen gebruikt om op betaling van die kosten aan te dringen. Dat klemt temeer waar deze personen ook bij de verdere behandeling van de zaak betrokken zijn gebleven en klaagster zelf in het buitenland woont.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. Th.C.M. Hendriks-Jansen, plaatsvervangend-voorzitter,
A. Sissing en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.