ECLI:NL:TGDKG:2016:44 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet941.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2016:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-03-2016 |
Datum publicatie: | 24-06-2016 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet941.2015 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De kamer is het niet met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet gegrond. Betekening dagvaarding ex artikel 7 van de EG-betekeningsverordening. De bepaling van artikel 7 van de EG-betekeningsverordening omtrent de termijn van betekening is gericht tot de ontvangende instantie (dat was de gerechtsdeurwaarder) binnen de relatie met de verzendende instantie (dat was de Franse gerechtsdeurwaarder). Overschrijding van deze termijn van een maand wordt niet gesanctioneerd, maar de gerechtsdeurwaarder had volgens artikel 7 wel een inspanningsverplichting om ernaar te streven dat de dagvaarding alsnog betekend zou worden. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich daarvan onvoldoende gekweten heeft, nu niet in geschil is dat de verzendende instantie de voorschotnota aanvankelijk niet betaalde. De ministerieplicht geldt niet als de opdrachtgever het gevraagde voorschot voor het verrichten van de ambtshandeling niet voldoet. Klaagster kan het de gerechtsdeurwaarder dus niet verwijten dat de dagvaarding niet binnen een maand is betekend. Wel valt het de gerechtsdeurwaarder te verwijten dat hij het certificaat al een dag na de betekening naar de verzendende instantie heeft gestuurd, terwijl de bedenktijd van zeven dagen, waarbinnen klaagster kon bepalen of zij zou weigeren om de dagvaarding in ontvangst te nemen, nog niet was verstreken. De klacht is in zoverre gegrond. Geen maatregel opgelegd. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beslissing van 29 maart 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 29 september 2015 met nummer 147.2015 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 941.2015 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
voorheen gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde: [ ].
1. Verloop van de procedure
Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 5 oktober 2015 aan klaagster toegezonden. Bij verzetschrift, ingekomen op 19 oktober 2015, heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Bij e-mail van 1 februari 2016 heeft klaagster de Kamer verzocht om de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder niet te accepteren. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016, alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 29 maart 2016.
2. De feiten
1) De gerechtsdeurwaarder heeft op 20 september 2011 een in de Franse taal gesteld exploot van dagvaarding (assignation) van 18 mei 2011 aan klaagster betekend door toezending per post. Het exploot is niet binnen de daarvoor gestelde termijn van een maand betekend, maar na vier maanden. Klaagster heeft geweigerd om het exploot in ontvangst te nemen, door retourzending van het betekende modelformulier aan de gerechtsdeurwaarder, omdat de vertaling ontbrak. De gerechtsdeurwaarder heeft daags na de betekening van het exploot een certificaat verzonden naar de opdrachtgever/verzendende instantie, het Franse deurwaarders-kantoor, waarin niet vermeld staat dat het exploot geweigerd was. Op 27 september 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder de verzendende instantie per brief geïnformeerd over de weigering van klaagster om de dagvaarding in ontvangst te nemen. Klaagster is in Frankrijk op 3 november 2011 bij verstek veroordeeld.
2) Klaagster heeft aanvankelijk een klacht ingediend tegen de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder. Bij beslissing van de voorzitter van 31 januari 2013 is die klacht ongegrond verklaard (zaaknummer 227.2013). Bij (tussen)beslissing op verzet van 22 juli 2014 (zaaknummer 145.2014) is het verzet van klaagster gegrond verklaard en is de beslissing van de voorzitter vernietigd. De Kamer was van oordeel dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder behoorde te zijn gericht. De Kamer heeft bepaald dat de klacht zou worden doorgestuurd aan de gerechtsdeurwaarder en dat de klacht opnieuw op een zitting van de Kamer zou worden geplaatst. Bij beslissing op verzet van 10 maart 2015 heeft de Kamer (in een andere samenstelling) overwogen dat, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696), het de Kamer niet was toegestaan om de gerechtsdeurwaarder als beklaagde aan te merken, omdat klaagster de klacht specifiek tegen de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder had ingediend. De Kamer heeft voorts bepaald dat de ter zitting ingediende klacht tegen de gerechtsdeurwaarder door de Kamer in behandeling zou worden genomen.
3. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich er in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met de artikelen 7, 8, 9 en 10 van de Verordening 1393/2007 heeft gehandeld daar de termijn van artikel 7 van de Betekeningsverordening bij de betekening van de dagvaarding is overschreden. Op 21 september 2011 heeft klaagster de dagvaarding aan de gerechtsdeurwaarder teruggestuurd vergezeld van het ondertekende model-formulier. Van die weigering van de ontvangst van het stuk had de gerechtsdeurwaarder aantekening moeten maken op het ‘certificaat van betekening of kennisgeving dan wel niet betekening of kennisgeving van stukken’. De gerechtsdeurwaarder heeft dit certificaat echter al op 21 september 2011 getekend en verzonden zonder dat de weigering daarop was aangetekend. De Franse rechter heeft op basis van het onjuist afgegeven certificaat de dagvaarding als betekend beschouwd en een verstekvonnis gewezen met afgifte van een exequatur. Het exequatur was niet afgegeven als klaagster de verklaring van de rechtbank Den Haag had kunnen overleggen. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder geweigerd een kopie van het certificaat te verstrekken. Klaagster acht zich daardoor in haar hoger beroep in Frankrijk geschaad. Klaagster heeft daardoor het hof in Frankrijk niet in staat kunnen stellen om haar bewering, dat zij de dagvaarding heeft geweigerd wegens het ontbreken van een vertaling, te onderzoeken. Klaagster heeft cassatie moeten instellen en wordt door toedoen van de gerechtsdeurwaarder met extra hoge kosten geconfronteerd, die voor vergoeding in aanmerking komen. De gerechtsdeurwaarder heeft echter geweigerd om de zaak aan zijn verzekeraar door te geven.
4. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarder
4.1 De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht ongegrond is. Ten tijde van de betekening van de dagvaarding werd zijn kantoor overspoeld met opdrachten tot betekening van buitenlandse dagvaardingen, aangezien zijn kantoor altijd als ontvangende instantie uit de bus kwam omdat het zoeksysteem op de website van de verzendende instanties niet goed werkte. Daar kwam bij dat talloze facturen door buitenlandse opdrachtgevers niet werden voldaan. Daarom is er toe overgegaan eerst betaling te verlangen alvorens tot betekening werd overgegaan. Als gevolg hiervan is het onderhavige exploot niet tijdig betekend. Deze werkwijze is inmiddels aangepast. De bepaling over de termijn van betekening in de Betekeningsverordening heeft betrekking op de relatie tussen de verzendende instantie en de ontvangende instantie en niet op de relatie tussen klaagster en hem. De gerechtsdeurwaarder acht de termijnoverschrijding daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar. Er is geen causaal verband tussen de te late betekening en de veroordeling bij verstek. De Franse rechter heeft immers aan de hand van het door de gerechtsdeurwaarder verzonden certificaat geconstateerd dat het exploot op de juiste wijze aan klaagster is betekend. De wijze van betekening is voor de Franse rechter geen beletsel geweest om vonnis te wijzen. Het is mogelijk dat de Franse rechter door de verzendende instantie niet op de hoogte is gebracht van de weigering van klaagster om de dagvaarding in ontvangst te nemen. Het is ook mogelijk dat de rechter daarvan wel op de hoogte was, maar geen aanleiding zag om geen vonnis te wijzen. Hiervan valt hem echter geen verwijt te maken, aldus de gerechtsdeurwaarder.
4.2 Achteraf was het wellicht juister geweest om het certificaat pas op te stellen en te verzenden na ommekomst van de termijn van een week waarbinnen klaagster mogelijk nog kon weigeren om het exploot in ontvangst te nemen. Een andere wijze van handelen door de gerechtsdeurwaarder zou overigens geen enkel verschil hebben gemaakt. Klaagster heeft het exploot geweigerd vanwege het ontbreken van een vertaling van de dagvaarding in het Nederlands, maar klaagster spreekt Frans. Ter onderbouwing van dit standpunt noemt de gerechtsdeurwaarder diverse factoren en omstandigheden. Klaagster is dus niet benadeeld en de weigering van de ontvangst van het exploot is zonder rechtsgevolg. Ook is nooit geweigerd om het certificaat aan klaagster toe te zenden. Zij heeft daar nooit om verzocht.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat klaagster aan haar klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag heeft gelegd ligt als aan de eerdere klacht. Volgens de voorzitter kon klaagster de klacht daarom niet opnieuw aan de Kamer voorleggen. Dat de tweede klacht gericht was tegen een andere gerechtsdeurwaarder maakte dit niet anders, omdat het een gerechtsdeurwaarder van hetzelfde kantoor als in de vorige procedure betrof en klaagster niet of onvoldoende had toegelicht dat haar klacht zag op andere handelingen dan in de vorige procedure.
6. De ontvankelijkheid van het verzet .
Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.
7. De gronden van het verzet
Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter, omdat haar klacht ten onrechte niet inhoudelijk is beoordeeld.
8. Het verweer in verzet
De gerechtsdeurwaarder heeft verwezen naar zijn verweer tegen de klacht.
9. De beoordeling van de gronden van het verzet
9.1 De Kamer ziet geen aanleiding om de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder niet toe te laten.
9.2 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. Het verzet is daarom gegrond.
9.3 Ten onrechte is de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder, die door de Kamer op 1 mei 2015 in behandeling is genomen, niet inhoudelijk beoordeeld. Kennelijk is door de voorzitter toen niet onderkend wat de voorgeschiedenis was van de klacht. Klaagster was juist door de Kamer opgedragen om de klacht over hetzelfde feitencomplex opnieuw in te dienen, maar nu tegen de gerechtsdeurwaarder. De klacht is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
9.4 De Kamer vernietigt daarom de beslissing van de voorzitter en beoordeelt de klacht alsnog inhoudelijk.
9.5 De bepaling van artikel 7 van de EG-betekeningsverordening omtrent de termijn van betekening is gericht tot de ontvangende instantie (dat was de gerechtsdeurwaarder) binnen de relatie met de verzendende instantie (dat was de Franse gerechtsdeurwaarder). Overschrijding van deze termijn van een maand wordt niet gesanctioneerd, maar de gerechtsdeurwaarder had volgens artikel 7 wel een inspanningsverplichting om ernaar te streven dat de dagvaarding alsnog betekend zou worden. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich daarvan onvoldoende gekweten heeft, nu niet in geschil is dat de verzendende instantie de voorschotnota aanvankelijk niet betaalde. Volgens artikel 11, b van de Gerechtsdeurwaarderswet geldt de ministerieplicht niet als de opdrachtgever het gevraagde voorschot voor het verrichten van de ambtshandeling niet voldoet. Klaagster kan het de gerechtsdeurwaarder dus niet verwijten dat de dagvaarding niet binnen een maand is betekend.
9.6 Wel valt het de gerechtsdeurwaarder te verwijten dat hij het certificaat al een dag na de betekening naar de verzendende instantie heeft gestuurd, terwijl de bedenktijd van zeven dagen, waarbinnen klaagster kon bepalen of zij zou weigeren om de dagvaarding in ontvangst te nemen, nog niet was verstreken. De klacht is in zoverre gegrond.
9.7 Klaagster heeft niet aangetoond dat zij door toedoen van de gerechtsdeurwaarder bij verstek is veroordeeld.
9.8 Verder is, mede gelet op de betwisting door de gerechtsdeurwaarder, niet aannemelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder geweigerd heeft klaagster een kopie van het certificaat toe te zenden.
9.9 De Kamer ziet geen aanleiding wegens hetgeen hiervoor sub 9.6 is overwogen een maatregel op te leggen. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is niet gebleken.
9.10 De onderhavige procedure leent zich niet voor toekenning van schadevergoeding, zo daartoe al aanleiding zou zijn.
10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt de beslissing van de voorzitter;
- verklaart de klacht deels gegrond gelet op hetgeen hiervoor sub 9.6 is overwogen;
- ziet van het opleggen van een maatregel af.
Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mr. M..S.F. Voskens en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.