ECLI:NL:TGDKG:2016:4 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWbverzet854.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:4
Datum uitspraak: 15-01-2016
Datum publicatie: 27-01-2016
Zaaknummer(s): GDWbverzet854.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer vernietigt de beslissing van de voorzitter en verklaart de klacht gegrond. De gerechtsdeurwaarder heeft bij klaagster de indruk gewekt dat hij nog met een reactie zou komen op een bezwaar van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft echter niet meer gereageerd. Dat is laakbaar. De onafhankelijke opstelling, die van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht, bracht met zich dat hijzelf klaagster ervan in kennis had moeten stellen dat hij de van de belastingdienst ontvangen gelden binnen enkele dagen na ontvangst zou doorbetalen aan zijn opdrachtgever. Klaagster had dan de gelegenheid gehad – zo zij dat wenste – om rechtsmaatregelen te nemen de doorbetaling te beletten. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 januari 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 22 september 2015 op de klacht in de zaak met zaaknummer 375.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 854.2015 ingesteld door:

MEN BEHEER B.V.,

gevestigd te [ ],

klaagster,

vertegenwoordigd door [ ], bestuurder van een

vennootschap die klaagster bestuurt,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 6 mei 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 29 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beschikking van 22 september 2015 heeft de voorzitter de klacht van klaagster als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 29 september 2015.

Bij brief van 1 oktober 2015, ingekomen op 6 oktober 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 27 november 2015 alwaar de bestuurder van een vennootschap die klaagster bestuurt en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 januari 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de navolgende feiten:

a) [ ] Advocaten (hierna: [ ]) heeft onder meer voor de besloten vennootschap R.P. Finance B.V. werkzaamheden verricht waarvoor declaraties zijn verzonden die onbetaald zijn gebleven.

b) R.P. Finance heeft een vordering op fiscus, welke vordering is verpand aan een aan haar gelieerde vennootschap MEN Beheer B.V. (klaagster)

c) Op 26 februari 2015 heeft klaagster de Belastingdienst verzocht de betreffende pandakte te registreren.

d) Op 20 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder in opdracht van [ ]ten laste van R.P. Finance B.V. beslag gelegd onder de Belastingdienst.

e) Bij brief van 29 april 2015 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder gewezen op haar pandrecht en de gerechtsdeurwaarder verzocht de ontvangen gelden aan haar over te maken .

f) Op 4 mei 2015 is door de Belastingdienst een bedrag van € 3.202,00 aan de gerechtsdeurwaarder afgedragen.

g) Bij brief van 6 mei 2015 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder gevorderd om op grond van artikel 496 Rv tot afgifte van de ontvangen gelden over te gaan.

h) Bij bieven van 7 mei 2015 gericht aan R.P. Finance Beheer B.V. en Men Beheer B.V. heeft [ ] de verpanding als paulianeus gekwalificeerd en op die grond de verpanding vernietigd.

i) [ ] vermeld in de brief onder meer dat hij diverse werkzaamheden heeft verricht voor klaagster, R.P. Finance en J.J. [ ] Beheer B.V. In zijn opdracht is R.P. Finance gedagvaard en vervolgens op 11 december 2014 tot betaling veroordeeld. Volgens [ ] was de gemachtigde zowel ten tijde van het vestigen van het pandrecht maar ook ten tijde van de executiemaatregelen door de gerechtsdeurwaarder, zowel indirect bestuurder en aandeelhouder van klaagster, maar ook volledig gevolmachtigde van R.P. Finance. Dat was de gemachtigde ook toen R.P. Finance van advies werd gediend. Daarom moet klaagster op de hoogte zijn geweest van de benadeling van [ ] als gevolg van de verpanding. Aan de gerechtsdeurwaarder is verzocht tot uitbetaling van het geïncasseerde bedrag over te gaan.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij haar pandrecht niet heeft gerespecteerd en niet heeft voldaan aan haar verlangen om het voormelde, onder de fiscus gelegde beslag op te heffen. Klaagster is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder de derde beslagene niet eens heeft geïnformeerd. Op schriftelijke sommaties is geen reactie gegeven. De gerechtsdeurwaarder heeft zich hierdoor volgens klaagster ernstig misdragen.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen dat het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder in deze zaak heeft ingenomen, inhoudende dat hij het bedrag niet aan klaagster behoefde over te maken, en zijn daarop gebaseerde handelingen niet in strijd zijn met de tuchtrechtelijke norm. Voor het overige betreft de klacht, zoals de gerechtsdeurwaarder terecht heeft aangevoerd, een executiegeschil waarover de Kamer niet kan oordelen. Klaagster kan zich daarvoor wenden tot de gewone rechter.

6. De gronden van het verzet

6.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft aangevoerd dat de brieven van 7 mei 2015 van [ ] niet geleid heeft tot vernietiging van haar pandrecht, aangezien de brief aan R.P. Finance niet juist was geadresseerd. De gerechtsdeurwaarder had het adres moeten en kunnen verifiëren in het handelsregister. R.P. Finance is daarom niet bekend met de ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder er op gewezen dat geen sprake kan zijn van rechtsgeldige (buitengerechtelijke) vernietiging van het pandrecht. Ook de belastingdienst heeft volgens haar na bestudering van alle stukken vastgesteld dat klaagster het pandrecht toekomt.

6.2 Uit alles blijkt dat de gerechtsdeurwaarder zich alleen liet leiden door de wensen van zijn opdrachtgever. Zo heeft de gerechtsdeurwaarder nooit gereageerd op het schrijven en de sommatie tot afgifte aan klaagster. Niet klaagster zoals de gerechtsdeurwaarder stelt, maar de gerechtsdeurwaarder of diens opdrachtgever had een executiegeschil dienen op te starten. De gerechtsdeurwaarder laat ook hier weer zien dat hij niet onafhankelijk en onpartijdig is. Hij had de kwestie zelf behoren te onderzoeken en de door de beslagene afgedragen gelden na mededeling onder zich moeten houden. De gerechtsdeurwaarder heeft dit nagelaten, sterker, hij is tot uitkeren aan zijn opdrachtgever overgegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer is van oordeel dat de beschikking van de voorzitter op grond van het navolgende niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd.

8. De beoordeling van de klacht

8.1 De Kamer zal zich net als de voorzitter in de bestreden beslissing van 22 september 2015 niet uitlaten over de vraag aan wie het pandrecht toekomt. Dit is ter beoordeling aan de civiele rechter.

8.2 De Kamer kan slechts oordelen over het handelen van de gerechtsdeurwaarder zelf. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij klaagster op 29 april 2015 telefonisch te kennen heeft gegeven dat hij de door klaagster gedane aanspraak nader zou bestuderen. Dit wekt de indruk dat de gerechtsdeurwaarder nog met een reactie zou komen. De gerechtsdeurwaarder heeft richting klaagster echter niet meer gereageerd. Dat is laakbaar.

De onafhankelijke opstelling, die van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht, bracht met zich dat hijzelf klaagster ervan in kennis had moeten stellen dat hij de van de belastingdienst ontvangen gelden binnen enkele dagen na ontvangst zou doorbetalen aan zijn opdrachtgever. Klaagster had dan de gelegenheid gehad – zo zij dat wenste – om rechtsmaatregelen te nemen de doorbetaling te beletten.

Het feit dat de gerechtsdeurwaarder, naar hij ter zitting meedeelde, van zijn opdrachtgever de toezegging had gekregen dat het geld zou worden terugbetaald als er “narigheid” van zou komen, maakt dat niet anders.

9. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De Kamer acht termen aanwezig tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet gegrond;

- vernietigt de beschikking van de voorzitter;

- verklaart de klacht gegrond;

- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, en mr. A. Sissing en M.W de Ruijter leden, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 januari 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.