ECLI:NL:TGDKG:2016:2 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet48.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2016:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-01-2016 |
Datum publicatie: | 27-01-2016 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet48.2015 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet na afgewezen verzoeken tot wraking van tuchtrechters en wraking van leden van de wrakingskamer. Executiegeschil met betrekking tot dwangsommen in familiezaak. Bevoegdheid gebruik te maken van het in artikel 438 lid Rv vermelde deurwaardersrenvooi. Wie beslist wat er in het verzoek waarmee het probleem aan de voorzieningenrechter wordt voorgelegd, kan worden opgenomen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet met verbetering van de motivering ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 15 januari 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 9 december 2014 met zaaknummer 384.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 48.2015 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
1. [ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
2. [ ],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagden.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief van 25 mei 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.
Bij brief van 2 juli 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 9 december 2014 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 31 december 2014.
Bij brief van 12 januari 2015, naar klager in die brief vermeld, op 14 januari 2015 persoonlijk door hem bij het Paleis van Justitie aan het IJdok te Amsterdam (het Gerechtshof) afgegeven, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De gronden van het verzet, door klager genoemd repliek op het verweer van de gerechtsdeurwaarder, zijn door klager ingediend bij e-mail van 6 februari 2015.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 2 mede namens gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting heeft klager een verzoek tot wraking gedaan gericht tegen mr. A. Sissing, lid van de Kamer.
Bij brief van 21 februari 2015 heeft klager een verzoek tot wraking gedaan gericht tegen mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter van de Kamer.
Beide verzoeken (geregistreerd onder zaaknummer 188.2015) zijn door de (eerste) wrakingskamer behandeld ter zitting van 24 maart 2015 alwaar klager de leden van de eerste wrakingskamer heeft gewraakt.
Dat verzoek (geregistreerd onder zaaknummer 277.2015) is bij beslissing van 31 maart 2015 door de tweede wrakingskamer afgewezen.
Bij beslissing van 13 oktober 2015 heeft de eerste wrakingskamer het verzoek tot wraking gericht tegen mr. A. Sissing en mr. E.R.S.M. Marres afgewezen.
Bij brieven van 26, 27 en 28 oktober 2015 en van 22 en 24 november 2015 heeft klager nader gereageerd. Het verzet is behandeld ter zitting van 27 november 2015 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 2 mede namens gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 15 januari 2016.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
a) Bij e-mail van 21 mei 2012 heeft de advocaat van klager het kantoor van de gerechtsdeurwaarders verzocht over te gaan tot executie van verschuldigde dwangsommen ad € 1.200,00.
b) Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft bij exploot van 31 mei 2012 aan de ex-echtgenote van klager (hierna de ex-echtgenote) een grosse van een vonnis van 18 maart 2011 en de grosse van een beschikking van 4 februari 2011 betekend met aanzegging dat zij een bedrag van € 1.200,00 aan dwangsommen heeft verbeurd en met bevel tot betaling van dit bedrag.
c) Bij brief van 4 juni 2012 heeft de ex-echtgenote inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen de gestelde verbeurde dwangsommen. Deze brief is door de gerechtsdeurwaarders op 5 juni 2012 naar de advocaat van klager (hierna de advocaat) doorgestuurd.
d) Na een reactie van de advocaat heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 bij e-mail van 13 juni 2012 aan de advocaat medegedeeld wat zijn standpunt is met betrekking tot voortzetting van de executie ten aanzien van de gestelde verbeurde dwangsommen en dat hij de executie zou voortzetten.
e) De gerechtsdeurwaarders hebben de ex-echtgenote bij brief van 22 juni 2012 medegedeeld dat zij voornemens waren de executie voort te zetten en dat de ex-echtgenote eventueel een executiegeschil aanhangig zou kunnen maken.
f) Op 29 juni 2012 heeft één van de gerechtsdeurwaarders ten laste van de ex-echtgenote bankbeslag gelegd.
g) Bij brief van 24 juli 2012 heeft de ex-echtgenote zich wederom op het standpunt gesteld dat de dwangsommen waren verjaard. De gerechtsdeurwaarders hebben deze brief aan de advocaat voorgelegd.
h) De advocaat heeft bij e-mail van 17 augustus 2012 de verjaring betwist en voortzetting van de executie gevraagd. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft de advocaat daarop medegedeeld dat hij voornemens was gebruik te maken van de in artikel 438 lid Rv gegeven bevoegdheid een deurwaardersrenvooi aanhangig te maken. Bij brief van 17 augustus 2012 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de ex-echtgenote van klager van zijn voornemen op de hoogte gesteld.
i) Bij brief van 16 september 2012 heeft klager gerechtsdeurwaarder sub 2 onder meer medegedeeld: “Hoewel misschien niet gebruikelijk, richt ik mij direct tot u als gerechtsdeurwaarder dit inzake uw mailbericht d.d. 17-09-2012 en de reactie van mijn raadsman,[ ] d.d. 21-09-2012 in de helaas voortslepende familiezaak [ ]. Op uw vraag in uw mail: ‘ik verneem graag of uw cliënt kan instemmen met ons voornemen een deurwaardersrenvooi aanhangig te maken.’ antwoord ik bij deze ‘ja graag’.[ ] Helaas delen [ ] en ondergetekende betreffende de juiste strategie/ aanpak ten aanzien van het LBIO/dwangsom niet dezelfde mening, vandaar dat ik mij voor dit kort geding door een andere raadsman zal willen laten begeleiden, dit indien noodzakelijk. [ ] Gaarne verneem ik, als betrokken en geïnteresseerd niet-jurist, van u de volgende stappen/vereisten in de voorgestelde procedure (art. 438 lid 4 Rv) en bijbehorende tijdsplanning.”
j) Bij brief van 25 september 2012 heeft klager onder meer zijn bij brief van 16 september 2012 gedane verzoek herhaald, medegedeeld dat [ ] niet meer als zijn raadsman optrad en verzocht correspondentie in het vervolg naar klager toe te sturen.
k) Bij proces-verbaal van 10 oktober 2012 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 een renvooiprocedure aanhangig gemaakt.
l) Bij exploten van 12 oktober 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder sub 2 klager en zijn ex-echtgenote opgeroepen op 23 oktober 2012 te verschijnen voor de voorzieningenrechter te [ ].
m) Bij e-mail van 17 en 18 oktober 2012 hebben klager en de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd over welk bedrag aan dwangsommen in het proces-verbaal van 10 oktober 2012 opgenomen had moeten worden.
n) Bij vonnis van 14 november 2012 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de gerechtsdeurwaarders de executie niet mogen voortzetten.
o) Bij brief van 28 november 2012 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 klager medegedeeld de door het beslag getroffen gelden aan zijn ex-echtgenote te retourneren, het dossier te sluiten en zijn declaratie en originele stukken aan klager te retourneren.
p) Bij brief van 2 december 2012 heeft klager zich bij de gerechtsdeurwaarders beklaagd over de gang van zaken en de door hun verstuurde declaratie. Bij brieven van 7 en 17 december 2012 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op de bezwaren van klager gereageerd en heeft hij een voorstel gedaan om tot afwikkeling van de onderhavige zaak te komen.
q) Bij brief van 26 december 2012 heeft klager aan gerechtsdeurwaarder sub 1 medegedeeld dat hij zijn klacht wenst te handhaven doch dat hij het voorgestelde bedrag zal voldoen.
r) Bij brief van 3 januari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder sub 1 aan klager bevestigd dat het door hem overgemaakte bedrag in goede orde was ontvangen.
s) In mei 2014 is klager teruggekomen op de onderhavige kwestie en heeft hij een klacht bij de Kamer ingediend.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij essentiële informatie voor hem hebben verzwegen, althans niet tijdig aan hem hebben medegedeeld.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft overwogen dat uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarders regelmatig en transparant met klager hebben gecorrespondeerd over de verwikkelingen in de executieopdracht en de implicaties hiervan. Van het verzwijgen van essentiële informatie is dan ook niet gebleken.
6. De gronden van het verzet
6.1 Klager voert in verzet aan dat hij niet begrijpt waarom de voorzitter in de bestreden beslissing zijn duidelijke klacht gedeeltelijk en niet concreet heeft weergegeven. Hij voert aan dat hij door zijn voormalige advocaat niet geïnformeerd werd over het feit dat door een eerder ingeschakelde gerechtsdeurwaarder niet de grosse van het vonnis was betekend. Klager en zijn advocaat konden niet tot overeenstemming komen over de hoogte van de verbeurde dwangsommen. Achteraf bezien is het klager duidelijk geworden waarom dit was, namelijk omdat de dwangsommen eerst verbeurd konden worden na betekening van de grosse van het vonnis waarbij de dwangsommen waren opgelegd. Dit had zijn advocaat voor hem verzwegen. De gerechtsdeurwaarder is daarvan op 16 september 2012 op de hoogte gesteld. Tevens werd de gerechtsdeurwaarder verzocht betaling van de volledige dwangsom op te eisen, gerekend vanaf betekening van de grosse van het vonnis. Het staat vast dat ook de gerechtsdeurwaarder de essentiële informatie dat in eerste instantie de grosse van het vonnis niet was betekend voor klager heeft verzwegen en daarmee klager bewust heeft misleid. Dit in een kennelijke poging om deze essentiële (bewuste gemaakte) fout van de advocaat af te dekken en op de aldus ongeïnformeerd gelaten klager af te (laten) wentelen. Het gevolg daarvan was dat de voorzieningenrechter de executie heeft verboden.
6.2 Dat de gerechtsdeurwaarder zich poogt te verschuilen achter de advocaat is onjuist en strookt niet met geldende beroeps- en gedragsregels. De gerechtsdeurwaarder heeft een eigen verantwoordelijkheid, zowel in de periode dat de advocaat namens klager optrad, als vanaf 25 september 2012, het moment waarop klager de gerechtsdeurwaarder mededeelde dat hij zich niet langer door de advocaat liet vertegenwoordigen. Het proces-verbaal ten behoeve van de renvooiprocedure werd op 10 oktober 2012 ingediend. Op dat moment wist de gerechtsdeurwaarder dat klager zich niet meer door zijn advocaat liet vertegenwoordigen.
Vanaf 25 september 2012 werd klager de opdrachtgever en over het in te dienen proces-verbaal had met hem tot overeenstemming gekomen moeten worden. Indien de gerechtsdeurwaarder het ongewenst vond om met klager zaken te doen dan had hij de opdracht moeten teruggeven. Pas na indiening is het proces-verbaal aan hem toegezonden en werd hij met een voldongen feit geconfronteerd. Zonder toestemming van klager werd een onjuist bedrag aan verbeurde dwangsommen in het proces-verbaal vermeld. Dat klager heeft ingestemd met het op deze wijze aanhangig maken van het geschil is derhalve niet juist. Klager is essentiële informatie onthouden en het proces verbaal is zonder (finale) overeenstemming met klager ingediend.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Het door klager gemaakte bezwaar dat de voorzitter in de bestreden beslissing zijn duidelijke klacht gedeeltelijk en niet concreet heeft weergegeven, wordt ten gevolge van de behandeling in verzet hersteld. Immers in verzet wordt de klacht zoals die in eerste instantie is ingediend, aan de hand van de in verzet aangevoerde gronden inhoudelijk opnieuw beoordeeld.
7.2 De klacht van klager komt in de kern op het volgende neer. Ook de gerechtsdeurwaarders hebben klager bewust onwetend gelaten van het feit dat de eerste gerechtsdeurwaarder in plaats van de grosse van het vonnis een afschrift daarvan had betekend. Als klager dat zou hebben geweten dan had hij niet ingestemd met het aanhangig maken van een deurwaardersrenvooi, omdat hem dan op voorhand duidelijk was geweest dat zijn berekening van de door de wederpartij verbeurde dwangsommen niet juist was. Dwangsommen worden immers eerst verbeurd na betekening van de grosse van het vonnis. Op voorhand was dan duidelijk geweest dat het deurwaardersrenvooi in zijn nadeel zou uitvallen.
7.3 Dat klager door de gerechtsdeurwaarders essentiële informatie is onthouden is echter niet gebleken. Klager werd vertegenwoordigd door een advocaat en de gerechtsdeurwaarders hebben met de advocaat besproken dat alvorens het vonnis tenuitvoergelegd kon worden eerst de grosse van dat vonnis diende te worden betekend. Ook hebben zij de bezwaren die de ex-echtgenote van klager tegen de tenuitvoerlegging had, met de advocaat van klager gecommuniceerd. Voor zover die informatie niet bij klager terecht is gekomen, kan dit niet aan de gerechtsdeurwaarders worden verweten.
7.4 Bij brief van 16 september 2012 heeft klager de gerechtsdeurwaarder rechtstreeks laten weten dat hij kon instemmen met het voornemen van de gerechtsdeurwaarder een deurwaardersrenvooi aanhangig te maken. Dat de gerechtsdeurwaarder verder niet meer met klager heeft overgelegd over de te nemen stappen acht de Kamer op grond van het navolgende niet tuchtrechtelijk laakbaar.
7.5 Een deurwaardersrenvooi kan worden gezien als de tegenhanger van de ministerieplicht die de gerechtsdeurwaarder verplicht een aan hem verstrekte opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling uit te voeren. Indien de gerechtsdeurwaarder bij de uitvoering van die ministerieplicht op een bewaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, of indien er bij hem twijfels rijzen over de rechtmatigheid van de gegeven (executie)opdracht, kan door hem een deurwaardersrenvooi aanhangig worden gemaakt. Het betreft hier een door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder gegeven zelfstandige bevoegdheid. De wetgever het antwoord op de vraag of een dergelijke procedure aanhangig moet worden gemaakt geheel aan de gerechtsdeurwaarder overgelaten. (MvT Inv., Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 98).
7.6 Hieruit volgt dat het aan de gerechtsdeurwaarder zelf is om te bepalen of hij een deurwaardersrenvooi aanhangig maakt en hoe hij zijn verzoekschrift inricht. Hoewel een goed gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan het een deurwaardersrenvooi veelal overleg met zijn opdrachtgever hebben, heeft hij voor het voeren van een dergelijke procedure geen instemming van zijn opdrachtgever nodig. De gerechtsdeurwaarder kan deze bevoegdheid ook tegen de wil van de opdrachtgever uitoefenen. Zijn eigen oordeel over de noodzaak voor het voeren van een dergelijke procedure is doorslaggevend. Voor de onderhavige klacht betekent dit dat de gerechtsdeurwaarders bij het voeren van het deurwaardersrenvooi niet klachtwaardig hebben gehandeld.
7.7 In het onderhavige geval was door de advocaat van klager aan de gerechtsdeurwaarders opdracht gegeven om aan de ex-echtgenote van klager aan te zeggen dat zij een bedrag van € 1.200,00 aan dwangsommen had verbeurd. In de opdracht stond ook vermeld in welke weekenden de ex-echtgenote van klager zich niet aan de omgangsregeling had gehouden. Het ging daarbij om weekenden na 31 mei 2012, zijnde de dag waarop de gerechtsdeurwaarder de grosse van het vonnis van 18 maart 2011 aan de ex-echtgenote van klager betekend. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook terecht de opgaven van de advocaat als uitgangspunt voor de opdracht genomen. Dat klager (achteraf bezien ten onrechte) van mening was dat zijn ex-echtgenote een hoger bedrag aan verbeurde dwangsommen verschuldigd was en de gerechtsdeurwaarders had verzocht voor dat hogere bedrag te executeren, doet hieraan niet af.
7.6 De conclusie uit het voorgaande is dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat zijn in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer zal het verzet met verbetering van de motivering ongegrond verklaren.
9. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, en mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 januari 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.