ECLI:NL:TGDKG:2016:163 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 578.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:163
Datum uitspraak: 29-11-2016
Datum publicatie: 14-07-2017
Zaaknummer(s): 578.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 6

Beslissing van 29 november 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 578.2015 ingesteld door:

[   ] ,

wonende te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

1. [   ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ] (mede namens gerechtsdeurwaarder sub 2).

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 1 juli 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 14 augustus 2015, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd.

Aanvankelijk zijn partijen opgeroepen voor de zitting van 24 juni 2015. Toen is alleen gerechtsdeurwaarder sub 1 verschenen. Naderhand is gebleken dat de gemachtigde van klaagster reeds bij e-mail van 3 juni 2015 om een andere zittingsdatum had gevraagd. Dat bericht is kennelijk niet opgemerkt door het secretariaat van de Kamer.

De klacht is vervolgens behandeld ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2016 alwaar klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. Voorafgaand aan de zitting hebben klaagster en de gerechts-deurwaarders producties overgelegd. De gemachtigde van klaagster heeft pleitnotities overgelegd. Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 november 2016.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 17 februari 2015 is klaagster veroordeeld in de kosten van het hoger beroep ad € 1.631,-- van haar wederpartij.

-                      Bij brief van 11 mei 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders een specificatie aan klaagster gestuurd inzake deze proceskosten verhoogd met een bedrag van  € 100,00 aan nakosten.

-           Op 18 maart 2015, 24 april 2015 en 8 juni 2015 heeft klaagster bedragen ad

telkens € 200,-- aan de advocaat van haar wederpartij overgemaakt.

-           Op 22 juni 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders op verzoek van de wederpartij het arrest aan klaagster betekend. Daarbij zijn de nakosten in rekening gebracht.

-           Bij brief van 26 juni 2015 heeft klaagster gereageerd op de betekening.

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders - samengevat - dat zij:

a. ten onrechte tot de betekening van het arrest zijn overgegaan;

b. ten onrechte nakosten in rekening hebben gebracht.

3.2 Naar aanleiding van een brief van de advocaat van de wederpartij van

17 februari 2015 is een betalingsregeling van € 200,00 getroffen. Voorafgaand aan de betekening van het arrest door de gerechtsdeurwaarders waren reeds drie termijnen gestort op de derdenrekening van de advocaat. De betekening was dus niet terecht. Bovendien zijn de gerechtsdeurwaarders niet bevoegd om de proceskosten te vorderen ten behoeve van de wederpartij van klaagster, omdat deze kosten toekomen aan de advocaat van die wederpartij en de gerechtsdeurwaarders niet hebben aangetoond dat zij opdracht hebben gekregen van de wederpartij van klaagster om het arrest te betekenen. Desondanks is het arrest betekend. Klaagster beschouwt die als het nodeloos veroorzaken van kosten en het uitoefenen van ongeoorloofde druk in de zin van artikel 8 Gdw.

3.3 Bij brief van 26 mei 2015 zijn de gerechtsdeurwaarders geïnformeerd dat zij niet gerechtigd zijn om de nakosten te vorderen. Deze kosten zijn niet toegewezen in het arrest en de gerechtsdeurwaarders hebben ook geen bevelschrift gevraagd om deze kosten in rekening te mogen brengen. De gerechtsdeurwaarders hebben ook geen werkzaamheden verricht die het in rekening brengen van deze kosten rechtvaardigen. De werkzaamheden zijn verricht door de advocaat van de wederpartij. Op 26 juni 2015 zijn de gerechtsdeurwaarders opnieuw aangeschreven door de gemachtigde van klaagster. Naar aanleiding van beide brieven is niet gereageerd.  

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

4.1 De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken en daartoe het volgende aangevoerd.

4.2 De brief van 26 mei 2015 is nooit ontvangen.

De gerechtsdeurwaarders waren dus niet op de hoogte van de bezwaren tegen de nakosten. Direct na ontvangst van de onderhavige klacht is de invordering van de nakosten gestopt.

4.3 Desgevraagd heeft de advocaat van de opdrachtgever bij brief van

18 oktober 2016 verklaard dat geen betalingsregeling met klaagster is getroffen.

De door klaagster reeds betaalde bedragen zijn uiteraard wel in mindering op de vordering gebracht.  

4. De beoordeling van de klacht

4.1   Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarders hebben bij de betekening van het vonnis nasalaris, ook nakosten genoemd, in rekening gebracht zonder dat de hoogte van deze kosten in het vonnis was bepaald, dan wel zonder dat daarvoor een bevelschrift was afgegeven. Volgens het arrest van de Hoge Raad d.d. 19 maart 2010, (RvdW 2010, 434) is het thans echter toegestaan dat een partij, die beschikt over een vonnis waarin te zijner gunste een proceskostenveroordeling is uitgesproken, bij aanvang van de executie nakosten in rekening brengt, zonder dat de nakosten bij voorbaat in het vonnis of nadien bij bevelschrift, door de rechter zijn begroot. Alleen in het geval de geëxecuteerde de hoogte van de nakosten betwist (daarvan is hier geen sprake), dient de executant deze alsnog te laten begroten.

4.3 De Kamer stelt vast dat klaagster de brief van 26 mei 2015, ook ter zitting, niet heeft overgelegd. De gemachtigde heeft weliswaar verwezen naar productie 5 van de op 18 oktober 2016 ingediende producties, maar deze betreft een brief van

26 mei 2016. Op de constatering ter zitting van de voorzitter dat de brief van 26 mei 2015 er niet is, heeft klaagster niet gereageerd.  Verder heeft te gelden dat in de brief van 26 juni 2015 weliswaar wordt gerept over de nakosten, maar dat is eerder een mededeling dan het betwisten van de hoogte daarvan. Niet gebleken is dus dat klaagster voorafgaand aan de betekening van het arrest op 22 juni 2015 bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de nakosten. De gerechtsdeurwaarders waren dus gelegitimeerd om deze kosten in rekening te brengen. Zij hebben voorts juist gehandeld door de invordering daarvan stop te zetten, nadat zij door de onderhavige klacht op de hoogte waren geraakt van de bezwaren van klaagster.

4.4 De Kamer stelt voorts voorop dat proceskosten zijn verschuldigd aan de wederpartij en niet aan de advocaat. Klaagster is veroordeeld tot betaling (van die kosten) aan de wederpartij. De gerechtsdeurwaarders hebben die kosten dus terecht namens hun opdrachtgever, de wederpartij van klaagster, gevorderd. Niet gebleken is dat een betalingsregeling is getroffen. Mede gelet op de voorafgaand aan de zitting door de gerechtsdeurwaarders overgelegde brief van de advocaat, waren de gerechtsdeurwaarders op grond van hun ministerieplicht bevoegd tot de betekening van het arrest.

4.5 Dat niet is gereageerd op de brief van 26 juni 2015 is mede gelet op het hiervoor vermelde ook niet tuchtrechtelijk laakbaar. Uit deze brief blijkt immers niet van enig bezwaar tegen de hoogte van de nakosten. De brief bevat weliswaar een verzoek in de eerste alinea om aan te tonen dat opdracht is verleend tot de betekening, maar de gerechtsdeurwaarders mochten zich op het standpunt stellen dat dit reeds bleek uit het exploot van betekening. Bovendien hebben zij genoegzaam aangetoond dat geen betalingsregeling is getroffen.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. Ch.A. van Dijk en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.