ECLI:NL:TGDKG:2016:156 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 06.2009

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:156
Datum uitspraak: 27-12-2016
Datum publicatie: 28-12-2016
Zaaknummer(s): 06.2009
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. De gerechtsdeurwaarders kan niet worden verweten dat zij, nadat zij van twee getuigen hebben vernomen van het vermeende onrechtmatig handelen door klager, hebben ingegrepen middels een stringent schrijven naar klager toe.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 december 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 06.2009 ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [   ],

voorheen gerechtsdeurwaarder te [   ], thans gedefungeerd,

2. [   ],

3. [   ],

4. [   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 22 december 2008, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 10 februari 2009, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van

12 mei 2009. Bij tussenbeslissing van 23 juni 2009 heeft de Kamer de zaak aangehouden om meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de juistheid van de geuite beschuldigingen. Bij akte, ingekomen op 17 maart 2016, hebben de gerechtsdeur­waarders de Kamer bericht dat zij persisteren bij hun eerdere verweerschrift.

De klacht is vervolgens behandeld ter openbare terecht­zitting van 15 november 2016 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeur­waar­ders, vergezeld met

[   ], zijn verschenen. Van deze behandeling is afzonder­lijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 27 december 2016.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       Klager is eigenaar geweest van incassobureau [   ]. In die hoedanigheid kreeg hij opdrachten om huisbezoeken af te leggen bij particulieren die schulden hebben. Eén van zijn opdrachtgevers was [ X ] (hierna: [ X ]), een ander incassobureau.

-       Op 7 november 2008 heeft klager van [ X ] opdracht gekregen om een huisbezoek af te leggen bij een debiteur te [   ]. De schoondochter van die debiteur is werkzaam (geweest) bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarders.

Op 11 november 2008 heeft klager een huisbezoek afgelegd aan de debiteur.

-       Bij brief van 24 november 2008 heeft de directie van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders klager onder meer het volgende geschreven:

“[...]  Op dinsdagavond 11 november 2008 heeft u omstreeks 22.00 uur aangebeld aan het adres [   ]. Aldaar bent u te woord gestaan door [   ]. U heeft zich ten overstaan van mevrouw [   ] en haar partner voorgedaan als zijnde deurwaarder van [   ].

Kortom, bij uw huisbezoeken introduceert u zich als (gerechts)deurwaarder van [   ], terwijl u dit NIET bent. [   ] heeft u voorts nimmer op enigerlei wijze toestemming gegeven dat u haar naam mag gebruiken, op welke wijze dan ook. Hiermee handelt u onrechtmatig jegens [   ], hetgeen door ons op geen enkele wijze wordt getolereerd.

Bij de huisbezoeken bedient u zich ook nog eens van praktijken die niet door de beugel kunnen. Door deze handelswijze worden alle gerechtsdeurwaarders in het algemeen, en [   ] in het bijzonder, rechtstreeks in haar belang getroffen en lijdt zij schade.

Hierbij sommeren wij u om vanaf heden elk gebruik van de naam [   ], danwel de term "gerechtsdeurwaarder” te staken en gestaakt te houden.

Indien wij bemerken dat u zich ooit nog bedient van de naam [   ], danwel dat u zich op enigerlei wijze associeert met [   ] c.q. voornoemd verbod overtreedt, zullen wij u direct en zonder enige nadere aankondiging in rechte betrekken. Hierbij zullen wij u laten veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ad € 50.000,00 en wij zullen vorderen om aan het door ons gestelde te voldoen, zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 voor elke overtreding van het verbod.

Volledigheidshalve wijzen wij u erop dat wij meerdere getuigen hebben en hiermee kunnen, en zullen voldoen, aan de alsdan op ons rustende stel- en bewijsplicht. U bent gewaarschuwd!

Nog afgezien van het feit dat uw handelwijze werkelijk alle fatsoensnormen te buiten gaat, is uw handelwijze bovenal onrechtmatig en strafbaar. Wij zullen ommegaand aangifte doen bij de politie van de door u gepleegde strafbare feiten, met het verzoek u zo spoedig mogelijk te vervolgen. De aangifte wordt gebaseerd op het feit dat u zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van gerechtsdeurwaarder voert, hetgeen strafbaar is ex artikel 435 sub 3 Wetboek van Strafrecht.”

-       Klager heeft op 29 november 2008 bij de politie aangifte gedaan tegen de gerechtsdeurwaarders wegens smaad / laster.

-       Bij vonnis van 26 oktober 2011 is het kantoor van de gerechtsdeurwaarders door de kantonrechter veroordeeld zich op straffe van dwangsom te onthouden van verdere negatieve uitlatingen en handelingen ten aanzien van [   ]. Tevens is het kantoor veroordeeld tot betaling van [   ] aan schadevergoeding aan [   ] en in de proceskosten.

-       Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 oktober 2011. Bij arrest van 12 februari 2013 heeft het gerechtshof het vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [   ] afgewezen, met veroordeling van [   ] in de proceskosten.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij hem ten onrechte hebben beschuldigd zich te hebben uitgegeven als gerechtsdeurwaarder. Klager verwijt de gerechtsdeur­waar­ders dat zij de aan hem verzonden brief van 24 november 2008 in kopie hebben verzonden aan zijn opdrachtgever [ X ] die daarop besloten heeft hem niet meer van opdrachten te voorzien. Klager lijdt daardoor aanzienlijke schade. Verder hebben de gerechtsdeurwaarders klager nimmer de mogelijkheid gegeven van hoor en wederhoor.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders erkennen klager te hebben beschuldigd zich ten onrechte te hebben uitgegeven als gerechtsdeurwaarder, daarvan aangifte te hebben gedaan en de opdrachtgever van klager van de beschuldiging op de hoogte te hebben gesteld. De gerechtsdeurwaarders hebben de beschuldiging geuit, omdat zij uit zeer betrouwbare onafhankelijke bron hebben vernomen dat klager zich op 11 november 2008 heeft uitgegeven als gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarders hebben dit niet geaccepteerd. De later van [ X ] ontvangen brief bevestigt slechts hun standpunt, aldus de gerechtsdeurwaarders.

4. De beoordeling van de klacht

4.1. De Kamer verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen in de tussenbeslissing van 23 juni 2009, behoudens haar overweging in r.o. 4.3, eerste alinea, laatste volzin, voor zover daarin wordt overwogen (of zou kunnen worden afgeleid) dat de inhoud van de brief door de gerechtsdeurwaarders ter kennis is gebracht van een belangrijke opdrachtgever van klager. Dit laatste is namelijk niet vast komen te staan. In de tussenbeslissing heeft de Kamer de zaak aangehouden om meer duidelijkheid te verkrijgen over de juistheid van de geuite beschuldigin­gen. Derhalve zijn strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures afgewacht.

4.2. Naar het oordeel van de Kamer is onvoldoende vast komen te staan dat de gerechtsdeurwaarders klager ten onrechte hebben beschuldigd zich te hebben voor­gedaan als gerechtsdeurwaarder. De vraag of klager zich al dan niet als gerechtsdeur­waarder zou hebben voorgedaan is namelijk onbeantwoord gebleven. De civiele en strafrechtelijke procedures hebben nadien immers niet tot (veel) meer duidelijkheid geleid dan ten tijde van indiening van deze klacht. Hoewel geen getuigenver­klaringen zijn overgelegd hebben de gerechtsdeurwaarders aangevoerd dat getuigen [   ] en [   ] bij de rechtbank onder ede hetzelfde hebben verklaard als destijds aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders, naar aanleiding waarvan de brief van 24 november 2008 is opgesteld. De gerechtsdeurwaarders kan niet worden verweten dat zij, nadat zij van twee getuigen hebben vernomen van het vermeende onrechtmatig handelen door klager, hebben ingegrepen middels een stringent schrijven naar klager toe.

4.3. Voor wat betreft het versturen van de brief van 24 november 2008 overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarders stellen dat zij de intentie hadden de brief te richten aan [ X ], maar dat deze (per abuis) naar het toenmalige adres van klager is gestuurd. De enkele intentie om een opdrachtgever op de hoogte te stellen kan nooit laakbaar zijn, aldus de gerechtsdeurwaarders. Klager stelt zich op het standpunt dat de gerechts­deurwaarders de brief wel degelijk naar [ X ] hebben gestuurd, waardoor hij aanzienlijke schade heeft geleden. Klager erkent ter zitting dat het mogelijk is dat de betreffende brief bij de post bestemd voor [ X ] is gekomen. Destijds kwam post voor [ X ] bij klager binnen, waarna klager de post ongeopend naar [ X ]doorstuurde. In dat geval is de brief via klager bij [ X ] terecht gekomen. Thans kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Klager stelt in zijn oorspronkelijke klacht dat hij door de brief aanzienlijke schade heeft geleden. De Kamer stelt voorop dat een tuchtprocedure als deze geen ruimte biedt voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding, los van de vraag of daar aanleiding toe bestaat. De Kamer refereert zich op dat punt aan het gestelde in het arrest van het gerechtshof d.d. 12 februari 2013. Uit dat arrest volgt dat de door klager gestelde schade niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof heeft daartoe - onder meer - overwogen dat niet als vaststaand kan worden aangeno­men dat [ X ] de samenwerking met klager heeft gestaakt op het moment dat zij op de hoogte zijn geraakt van de verwijten van de gerechtsdeurwaarders aan het adres van klager. Het door klager gestelde causaal verband is dus niet vast komen te staan. Dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar zouden hebben gehandeld heeft klager dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt.

4.4. Voor wat betreft de klacht van klager zich richt tegen de schending van het beginsel van hoor en wederhoor, behoeft dat onderdeel geen nadere bespreking, nu klager zowel in de civiele procedure als bij Kamer alles naar voren heeft kunnen brengen wat hem voor de beoordeling van zijn klacht dienstig voorkomt.

4.5. Nu gelet op al het hiervoor gestelde van tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken, wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en

mrs. Ch.A. van Dijk en J.M. Wisseborn , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.