ECLI:NL:TGDKG:2016:149 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW verzet 698.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:149
Datum uitspraak: 20-12-2016
Datum publicatie: 23-12-2016
Zaaknummer(s): GDW verzet 698.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.    

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 21 juni 2016 met zaaknummer 600.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C 13/611211 / DW RK 16/698 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 14 juli 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 30 juli 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 21 juni 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 21 juni 2016. Bij brief van 30 juni 2016, ingekomen op 1 juli 2016, heeft klaagster verzet ingesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 1 november 2016 een verweerschrift ingediend op het verzet. Zowel klager als de gerechtsdeurwaarder hebben de kamer bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Bij op 29 november ingekomen brief met bijlagen heeft klaagster nog stukken ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 29 november 2016 alwaar niemand is verschenen. Van de behandeling ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 december 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een op 12 maart 2015 tegen klaagster gewezen vonnis. Na de betekening van het vonnis is op 9 juli 2015 aan klaagster een kennisgeving van voorgenomen beslag gezonden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster acht het, naar de voorzitter begrijpt, niet terecht dat zij thans opnieuw met oplopende schulden wordt geconfronteerd. Zij is door toedoen van anderen in de financiële problemen geraakt. Dat heeft onder andere te maken met een beschikking uit 2002 inzake echtscheiding dan wel alimentatie, welke uitspraak nooit goed is uitgevoerd. Voorts is onderbewindstelling aangevraagd en is er een plan van aanpak opgesteld. Kennelijk is klaagster van mening dat de gerechtsdeurwaarder de executie van het vonnis dient op te schorten en dat zij eerst in de gelegenheid moet worden gesteld de oude schulden te voldoen. Ook komt er binnenkort een zitting bij de kantonrechter waar de schuldenproblematiek aan de orde komt in het kader van de onderbewindstelling.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat klaagster het de gerechtsdeurwaarder niet kan verwijten dat hij het vonnis executeert. Een gerechtsdeurwaarder heeft immers een ministerieplicht. Dat betekent dat hij in beginsel gehoor moet geven aan een opdracht tot betekening van een vonnis gevolgd door een beslaglegging of de aankondiging daarvan. Mogelijk is inmiddels een bewindvoerder voor klaagster benoemd. Wellicht kan de bewindvoerder van klaagster contact opnemen met de gerechtsdeurwaarder om alsnog een regeling te treffen teneinde verdere kosten te voorkomen. In beginsel is klaagster met haar gehele vermogen aansprakelijk voor haar schulden, hoe moeilijk die situatie voor haar ook mag zijn.

6. De gronden van het verzet

Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Klaagster verwijst naar het onrecht wat haar in de loop van de jaren is aangedaan. In 2002 is een door haar ingestelde alimentatie vordering bij vonnis toegewezen maar de openstaande alimentatievordering niet kon worden geïnd. Voor de boedelschuld werd klaagster mede veroordeeld terwijl door haar trouw was betaald. Van 2007 tot en met 2014 is klaagster achtervolgt door schuldeisers en is zij alles kwijtgeraakt. Ook een aangestelde bewindvoerder is niet bij machte orde te scheppen in de financiële chaos als gevolg van volgens klaagster allerlei rechterlijke dwalingen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De door klaagster bij op 29 november 2016 verzonden brief met ingediende stukken wordt buiten beoordeling gelaten omdat deze stukken te laat zijn ingediend.

Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt.

7.2 Klaagster vervat haar klacht in algemene termen en ook in het verzetschrift wordt door haar niet duidelijk gemaakt wat zij de gerechtsdeurwaarder precies verwijt.

Gelet op het voorgaande acht de kamer de beslissing van de voorzitter dan ook juist en wordt er beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. L. van Berkum en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.