ECLI:NL:TGDKG:2016:145 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW verzet 443.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:145
Datum uitspraak: 11-11-2016
Datum publicatie: 23-12-2016
Zaaknummer(s): GDW verzet 443.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 november 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 12 april 2016 met zaaknummer 188.2016 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 443.2016 ingesteld door:

[     ] ,

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ] ,

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 5 december 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 18 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 12 april 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 22 april 2016. Bij email van 6 mei 2016 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter op nader aan te voeren gronden. Bij brief van 19 mei 2016 heeft klaagster de gronden van het verzet ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 30 september 2016 alwaar klaagster, haar gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 november 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder is belast geweest met het incasseren van een drietal vorderingen op klaagster. Het betreft een dossier met nummer 2269600 (vordering van [     ] I B.V. ), nummer 2286020 (vordering van officier van justitie ) en nummer 2305874 (vordering van een zorgverzekeraar). In alle drie de vorderingen is een titel aanwezig.

b)      Met klaagster is op 11 november 2011 een betalingsregeling getroffen, welke regeling bij brief van 12 januari 2012 is beëindigd omdat klaagster de regeling niet nakwam.

c)      Op 9 februari 2012 is ten laste van klaagster beslag gelegd onder de ontvanger van de directe belastingen op de voorlopige teruggave van klaagster.

d)     Bij brief van 5 juli 2012 is de advocaat van klaagster een aangepaste beslagvrije voet medegedeeld en dat het beslag onder de belastingdienst was opgeheven.

e)      Op 28 november 2012 is met klaagster een betalingsregeling overeengekomen van een bedrag van € 75,00 per maand voor alle drie de vorderingen. Op 4 december 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een overzicht van de openstaande vorderingen toegezonden.

f)       Op 29 januari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een brief verzonden waarin staat vermeld dat klaagster in gebreke blijft met de nakoming van de betalingsregeling en deze daardoor beëindigt wordt.

g)      Op 27 november 2013 is klaagster een specificatie van de nog openstaande bedragen in de drie dossiers verzonden met de mededeling dat het dossier met nummer 2269600 vier maanden wordt aangehouden tot het dossier met nummer 2286020 is voldaan.

h)      Bij brief van 11 november 2014 heeft een door klager ingeschakelde advocaat de gerechtsdeurwaarder opheldering verzocht welke brief door de gerechtsdeurwaarder op 18 november 2014 is beantwoord met een opgave van de door hem van klaagster ontvangen betalingen en een specificatie van de in de drie dossiers nog openstaande bedragen.

i)        Op 10 september 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag gelegd op haar uitkering met toepassing van een beslagvrije voet.

j)        Op 28 september 2015, 22 oktober 2015 en 9 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een gespecificeerd overzicht van de vorderingen toegezonden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat dat deze nodeloos kosten in rekening brengt, onder andere door ten onrechte beslag te leggen onder de gemeente Amsterdam op haar uitkering, terwijl er al beslag was gelegd onder de belastingdienst. Volgens klaagster was de vordering reeds voldaan.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft overwogen dat de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd en uitgebreid verweer heeft gevoerd. Tegenover dat verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarder de gang van zaken duidelijk heeft toegelicht, zijn de enkele stellingen van klaagster niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Klaagster heeft haar verwijten daarvoor ook onvoldoende concreet gemaakt, door bijvoorbeeld per dossier te vermelden welke kosten te hoog dan wel onterecht in rekening zouden zijn gebracht.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat niet gebleken is dat de in rekening gebrachte kostenposten zowel wat de omvang betreft als voor wat betreft de verschillende kostensoorten in strijd zijn met de wet of de tuchtrechtelijke norm.

5.3 De voorzitter heeft als laatste overwogen dat het begrijpelijk is dat het voor klaagster moeilijk is geweest om het overzicht te bewaren. Klaagster kan dat de gerechtsdeurwaarder echter niet verwijten, want de gerechtsdeurwaarder is steeds ingegaan op alle verzoeken om informatie.

6. De gronden van het verzet

6.1 Dat klaagster de klacht onvoldoende concreet heeft gemaakt wordt door haar betwist. Voor zover nodig vult klaagster de klacht aan met betrekking tot de in rekening gebrachte kostenposten zowel wat de omvang betreft als voor wat betreft de verschillende kostensoorten. Op 28 november 2012 is met klaagster een betalingsregeling overeengekomen waarin klaagster een bedrag van € 75,00 per maand voor zover klaagster bekend voor alle drie de vorderingen. Op 4 december 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een overzicht van de openstaande vorderingen toegezonden. Op 29 januari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een brief verzonden waarin staat vermeld dat klaagster in gebreke blijft met de nakoming van de betalingsregeling en deze daardoor beëindigt wordt. Op 27 mei 2013 heeft de toenmalige partner van klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde met de vraag of het correct is dat het vakantiegeld van klaagster wordt ingehouden en aan de gerechtsdeurwaarder wordt overgemaakt. De medewerker heeft medegedeeld dat dit correct is en dat het ontvangen geld wordt afgeboekt op de vordering van de zorgverzekeraar. 

6.2 Op 16 juni 2014 zijn de ex partner van klaagster en de gerechtsdeurwaarder telefonisch een betalingsregeling van € 50,00 per maand ten behoeve van klaagster overeengekomen. Deze betalingsregeling was voor de vordering namens [     ] BV. Ondanks deze regeling is er toch beslag gelegd op de zorgtoeslag voor de vordering van de zorgverzekeraar. De gerechtsdeurwaarder had moeten weten dat betrokkene hierdoor onder het bestaansminimum zou geraken. Deze kosten zijn derhalve onnodig gemaakt. Klaagster betwist dat zij nog vorderingen heeft openstaan. De gerechtsdeurwaarder heeft op 18 november 2014 een overzicht naar klaagster verzonden. Op 10 september 2015 is beslag gelegd onder de gemeente Amsterdam op de uitkering van klaagster.

6.3 Op grond van een door de Nationale ombudsman in 2013 uitgebracht rapport mag een gerechtsdeurwaarder wel een betalingsregeling treffen, waardoor een debiteur minder geld overhoud dan de beslagvrije voet, maar de debiteur moet dan wel goed worden geïnformeerd over de gevolgen wanneer een betalingsregeling niet lukt, namelijk dat er beslag gelegd kan worden op het inkomen en er dan wel recht is op de beslagvrije voet. Klaagster heeft aan haar verplichting voldaan, namelijk het betalen van het bedrag van de regeling € 50,00. Op geen enkel moment blijkt dat klaagster geïnformeerd wordt wat er gebeurd als zij niet haar betalingsregeling na komt voordat over gegaan wordt op beslaglegging. Ten tweede wordt er beslag gelegd op haar inkomen en daarnaast wordt er voor dezelfde vordering ook nog een geld geïncasseerd op basis van de betalingsregeling.

6.4 Verder beklaagt klaagster over het excessieve bedrag van € 9,91 per maand voor de kosten van beslag, dit staat in geen verhouding tot de inkomsten uit het beslag, de vordering en al helemaal niet met de draagkracht van klaagster.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ter zitting is door klaagster nog aan de orde gesteld dat nadat zij de vordering va had voldaan, het beslag op haar uitkering nog doorliep en er nog een ingehouden bedrag aan de gerechtsdeurwaarder is betaald. Dit wordt buiten beoordeling gelaten omdat nieuwe klachten niet voor het eerst in verzet aan de orde kunnen worden gesteld.

7.2 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt.

7.3 Dat de in rekening gebrachte kostenposten zowel wat de omvang betreft als voor wat betreft de verschillende kostensoorten door klaagster worden betwist. De voorzitter heeft terecht overwogen dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten conform de daarvoor geldende regelingen zijn berekend. Dat de klaagster de vorderingen al voor het beslag had voldaan volgt niet uit de overgelegde stukken en is door klaagster ook niet onderbouwd. Het volgens klaagster excessieve bedrag van € 9,91 dat per maand in rekening is gebracht, berust op het bepaalde in artikel 3 onder a van het besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Dat artikel ziet op de kosten van inning, verdere tenuitvoerlegging en verdeling van de opbrengst van beslag op vorderingen tot periodieke betalingen, per maand waarin de gerechtsdeurwaarder een betaling van de derde int.

7.4 In de aan klaagster verzonden brieven waarin een getroffen betalingsregeling werd bevestigd, is klaagster door de gerechtsdeurwaarder voldoende gewezen op de gevolgen van het niet nakomen van de getroffen regelingen. Dat er recht bestaat op een beslagvrije voet (bij beslag op periodieke betaling van loon, uitkeringen etc.) is in beginsel juist, maar de gerechtsdeurwaarder heeft ook een beslagvrije voet toegepast. De kamer acht de beslissing van de voorzitter dan ook juist.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. A. Sissing en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.