ECLI:NL:TGDKG:2016:144 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW verzet 319.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:144
Datum uitspraak: 11-11-2016
Datum publicatie: 23-12-2016
Zaaknummer(s): GDW verzet 319.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 november 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 8 maart 2016 met zaaknummer 1015.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 319.2016 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 29 oktober 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 18 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 8 maart 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 10 maart 2016. Bij brief van 14 april 2016, ingekomen op 19 april 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 30 september 2016 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 november 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Op 22 mei 1996 heeft de rechtbank te Den Haag een door klager tegen de Staat der Nederlanden ingestelde vordering afgewezen en klager in de kosten veroordeeld .

b)      Bij arrest van 14 februari 2002 heeft het gerechtshof te Den Haag het vonnis van de rechtbank van 22 mei 1996 bekrachtigd en klager in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

c)      Nadat het dossier lange tijd had stilgelegen is klager op 8 mei 2014 door een collega van de gerechtsdeurwaarder gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 1.732,39 uit hoofde van de door klager verloren procedures tegen de Staat der Nederlanden. In deze sommatie zijn executiemaatregelen aangekondigd wanneer klager het bedrag niet binnen tien dagen zou betalen.

d)     Bij brief van 12 mei 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder een reactie doen toekomen, waarin hij de vordering betwist en aanvoert niet tot betaling te zullen overgaan.

e)      Op 22 mei 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder op het schrijven van klager van 12 mei 2014 gereageerd, waarbij aan klager is uitgelegd dat hij is veroordeeld in de proceskosten en hij deze dient te betalen.

f)       In januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder het dossier van klager op verzoek van zijn opdrachtgever gesloten.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er - naar de voorzitter begrijpt - samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      geen dossiernummer aan klager afgeeft;

b)      een (te) duur 088-telefoonnummer gebruikt en hem expres lang in de wacht laat staan;

c)      niet reageert op e-mails met verzoeken van klager;

d)     een verjaarde vordering tracht te incasseren;

e)      geen schadevergoeding aan klager heeft uitgekeerd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft de voorzitter overwogen dat in de eerste brief die de gerechtsdeurwaarder klager heeft doen toekomen reeds het dossiernummer staat vermeld. Voor zover klager een ander dossiernummer (voor verzet bij de rechtbank) voor ogen heeft, begrijpt de voorzitter niet wat klager daar precies mee bedoelt, nu klager in een gerechtelijke procedure is veroordeeld tot betaling en verzet daartegen thans niet meer mogelijk is. De gerechtsdeurwaarder stelt dat klager nimmer eerder dan bij klachtbrief heeft verzocht om een dossiernummer van de rechtbank af te geven. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder is niet gebleken.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder aanvoert dat het een telefoonnummer tegen lokaal tarief betreft. Het standpunt van klager voor wat betreft het hem opzettelijk lang in de wacht laten staan heeft de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk betwist. Klager heeft zijn standpunt niet nader onderbouwd en niet aannemelijk is dat klager zijn standpunt nader zal kunnen onderbouwen. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat van klachtwaardig handelen sprake is geweest.

5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft de voorzitter overwogen dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven of e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties kan worden opgemaakt dat hij wel degelijk binnen een redelijke termijn op het schrijven van klager heeft gereageerd. Naast het schrijven van klager d.d. 12 mei 2014 zijn bij de gerechtsdeurwaarder geen brieven of e-mails binnengekomen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d) heeft de voorzitter overwogen dat klager het kennelijk niet eens is met zijn veroordeling. De bezwaren van klager tegen de inhoud van een gewezen vonnis, kunnen op zichzelf nimmer leiden tot het oordeel dat de executerende gerechtsdeurwaarder klachtwaardig heeft gehandeld. Daarnaast is het niet aan de Kamer om te oordelen of een vordering al dan niet verjaard is. Daarvoor dient klager zich wenden tot een (executie)rechter.

5.5 Met betrekking tot klachtonderdeel e) heeft de voorzitter overwogen dat, anders dan klager blijkbaar meent, een tuchtprocedure als deze - nog daargelaten de vraag of hiervoor aanleiding zou bestaan - geen ruimte biedt voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding.

6. De gronden van het verzet

Klager is het niet met de beslissing van de voorzitter eens op gronden als in zijn verzet omschreven.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan niet slagen omdat het onderzoek in verzet naar het oordeel van de Kamer niet heeft geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt.  

7.2 Ook in verzet heeft klager weer aangevoerd dat de vordering is verjaard en dat hij veel meer schade heeft geleden dan hem is aangeboden door de Staat. Verder blijft klager van mening dat zijn vordering onterecht is afgewezen. Het betreft hier inderdaad een oude zaak met betrekking tot een in 1989 plaatsgevonden hebbende aanrijding tussen twee personenauto’s waaronder die van klager. In het door de gerechtsdeurwaarder ter zitting overgelegde arrest van het gerechtshof Den Haag is echter uitvoerig ingegaan op de grieven die klager had tegen de Staat, de afhandeling van zijn zaak en het vonnis van de rechtbank Den Haag. Het is niet aan de tuchtrechter om opnieuw op deze punten in te gaan. In het tuchtrecht wordt slechts beoordeeld of de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm.

7.3 In verzet heeft klager herhaald hetgeen hij al in zijn inleidende klacht heeft aangevoerd. De voorzitter is in zijn beslissing ingegaan op alle klachtonderdelen die klager heeft aangevoerd en was van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De kamer is het met de beslissing en hetgeen door de voorzitter is overwogen eens en acht de beslissing van de voorzitter daarom juist.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. A. Sissing en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.