ECLI:NL:TGDKG:2016:131 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 315.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:131
Datum uitspraak: 05-07-2016
Datum publicatie: 19-12-2016
Zaaknummer(s): 315.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel berisping opgelegd. Executiemaatregelen genomen die niet in gang gezet hadden hoeven worden. Klaagster was in de veronderstelling dat zij betaald had. Betalingsbewijs toegestuurd. Niks vernomen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 juli 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 315.2015 ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 31 maart 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 mei 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.  De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016 alwaar klaagster en [   ] als gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 juli 2016.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)         De gerechtsdeurwaarder heeft op verzoek van [   ] op 21 oktober 2014 een dwangbevel ten laste van klaagster aan laatstgenoemde betekend.

b)        Op 21 oktober 2014 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een e-mail doen toekomen met als onderwerp: Betreft mijn betalingen [   ]. Op deze e-mail heeft de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd.

c)         De gerechtsdeurwaarder heeft op 28 januari 2015 ten laste van klaagster bankbeslag gelegd onder [   ].

d)        Klaagster heeft op 4 februari 2015, de dag van overbetekening van het bankbeslag, nogmaals dezelfde e-mail aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder gestuurd.

e)         Op 6 februari 2015 is namens de gerechtsdeurwaarder om een verduidelijking gevraagd.

f)         Op 16 maart 2015 heeft een collega van de gerechtsdeurwaarder loonbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster. Dit loonbeslag is op 18 maart 2015 aan klaagster overbetekend.

g)         De gerechtsdeurwaarder heeft de kosten van het bankbeslag gecrediteerd.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze de executie heeft voortgezet, terwijl zij al op 21 oktober 2014 per e-mail haar betalingsbewijs heeft toegezonden. Op 4 februari 2015 stond de gerechtsdeurwaarder echter aan de deur met een exploot van overbetekening van het inmiddels gelegde bankbeslag. Opnieuw heeft klaagster met de gerechtsdeurwaarder besproken dat zij hem haar betalingsbewijs (het betrof de maand juli 2014) zou doen toekomen. Bij die gelegenheid heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster zijn eigen kantoor e-mailadres gegeven. Klaagster heeft direct die dag haar betaalbewijs opnieuw toegezonden en ook naar het kantoor e-mailadres. Na twee uur kreeg zij een e-mail met de vraag om een toelichting. Klaagster heeft toen geantwoord dat zij haar betaalbewijs op verzoek van de gerechtsdeurwaarder had toegezonden. Zij vernam echter niets meer totdat op 16 maart 2015 het loonbeslag werd overbetekend.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

Volgens de gerechtsdeurwaarder is er ten onrechte niet op de e-mail van 21 oktober 2014 gereageerd. De inhoud van die e-mail was niet duidelijk en de op dat moment werkzame medewerker heeft het bericht ten onrechte enkel als ter kennisgeving opgevat.  Er had echter om een nadere toelichting gevraagd moeten worden. Voor het overige is de gerechtsdeurwaarder echter van mening dat er correct is gehandeld. Van de opdrachtgever is nooit vernomen dat klaagster tot betaling is overgegaan. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft hij inderdaad met klaagster gesproken op 4 februari 2015. Klaagster zou nogmaals e-mailen en nog dezelfde dag heeft het kantoor klaagster om een nadere toelichting gevraagd. Deze toelichting heeft klaagster echter niet gegeven. De executie is daarom voortgezet.

4. De beoordeling van de klacht

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat er niet is gereageerd op de door klaagster op 21 oktober 2014 verzonden e-mail. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om klaagster op voornoemde e-mail een reactie te doen toekomen. Bij onduidelijkheid had er om een nadere toelichting verzocht moeten worden. Nu klaagster in het geheel niets heeft vernomen van de zijde van de gerechtsdeurwaarder mocht zij er vanuit gaan dat haar e-mail met daarin een bewijs van betaling in goede orde verwerkt zou zijn, althans dat deze betalingen zouden worden nagegaan bij de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, en er geen bedragen meer open zouden staan. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder op 2 februari 2015 bankbeslag legt en dit beslag op 4 februari 2015 aan klaagster overbetekent, heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zij betaald had. Klaagster heeft toen wederom het betalingsbewijs opgestuurd. De gerechtsdeurwaarder had deze betaling van klaagster opnieuw kunnen en moeten onderzoeken door navraag daarover te doen bij haar opdrachtgever.  Daar komt nog bij dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft aangevoerd dat [   ] de betalingen van klaagster wel had ontvangen, maar kennelijk op andere openstaande posten had afgeboekt. Geconstateerd moet derhalve worden dat door het niet reageren op de e-mail van klaagster d.d. 21 oktober 2014  executiemaatregelen in gang zijn gezet welke, achteraf, niet in gang gezet hadden hoeven worden. De klacht acht de Kamer terecht voorgesteld.

4.3. Gelet op vorenstaande ziet de Kamer aanleiding om na te melden maatregel op te leggen.

4.4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, plaatsvervangend-voorzitter, en

mrs. A. Sissing en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

5 juli 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.