ECLI:NL:TGDKG:2016:128 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 133.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:128
Datum uitspraak: 31-05-2016
Datum publicatie: 19-12-2016
Zaaknummer(s): 133.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 mei 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 2 februari 2016 met zaaknummer 840.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 603199 / DW RK 16-133 ingesteld door:

[   ] , mede namens [   ] B.V.,

wonende respectievelijk gevestigd te [   ],

klagers,

tegen:

[   ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 25 september 2015, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 november 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 2 februari 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers hebben een afschrift van deze beslissing toegezonden gekregen bij brief van 9 februari 2016. Bij brief, ingekomen op 16 februari 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 april 2016 alwaar klagers en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 31 mei 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-    De gerechtsdeurwaarder is, in opdracht van de advocaat van de wederpartij van klagers, belast met de executie van een in 2010 gewezen vonnis waarin een dwangsommenveroordeling is uitgesproken.

-    Klagers zijn in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. Het gerechtshof heeft de dwangsommenveroordeling vernietigd.

-    De wederpartij van klagers heeft cassatie tegen dit arrest ingesteld.

-    De advocaat van de wederpartij van klagers heeft de gerechtsdeurwaarder opgedragen eens in de zes maanden aan klagers aan te zeggen dat zijn cliënten aanspraak blijven maken op de betaling van de dwangsommen.

-    De gerechtsdeurwaarder heeft in het kader daarvan diverse stuitingsexploten aan klagers uitgebracht.

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat deze ten onrechte tot de betekening van de stuitingexploten is overgegaan. Gelet op het tussenarrest van het gerechtshof had de gerechtsdeurwaarder ervan op de hoogte moeten zijn dat er geen dwangsommen zijn verschuldigd. De gerechtsdeurwaarder heeft onzorgvuldig gehandeld. Hij had, ook omdat klagers hem hebben gewezen op de uitspraak van het hof en op het feit dat klagers de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk hebben gesteld in verband met vorenstaande, bij zijn opdrachtgever om nadere informatie moeten vragen en had op grond daarvan niet tot betekening mogen overgaan.

Uit een uitspraak van de voorzitter van de Kamer van 30 juli 2013 volgt dat een gerechtsdeurwaarder, op het eerste aangeven van een wederpartij dat de zaken niet kloppen, een plicht heeft om dit te onderzoeken. In dat geval dient een gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever om opheldering te vragen. Uit een andere uitspraak van de Kamer, van 2 maart 2010, volgt dat een gerechtsdeurwaarder een zelfstandige onderzoeksplicht heeft voor hij tot een beslaglegging overgaat. In die zaak heeft de gerechtsdeurwaarder zich te gemakkelijk gesteld achter het (onjuiste) standpunt van zijn opdrachtgever en de juistheid van de stellingen van klager niet onderzocht.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De gerechtsdeurwaarder is op enig moment ingeschakeld om de stuitingsexploten te betekenen en te executeren. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder een zogenoemde “ministerieplicht”. Gelet op de door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder verleende monopoliepositie, is deze wettelijk verplicht om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals het betekenen van een exploot.

4.3 Deze exploten houden niet meer in dan een kennisgeving dat de wederpartij van klagers aanspraak blijft maken op volgens deze partij verbeurde dwangsommen. In dit geval mocht de gerechtsdeurwaarder afgaan op de mening van zijn opdrachtgever, een advocaat, dat de dwangsommen kunnen zijn verbeurd, omdat het arrest van het gerechtshof nog geen gezag van gewijsde heeft gekregen. De Hoge Raad heeft immers in cassatie nog geen oordeel over het arrest van het gerechtshof gegeven. Een dwangsom kent op grond van de wet (artikel 611g Rv) een verjaringstermijn van zes maanden. Dat is de reden voor de opdracht om elke zes maanden de lopende verjaring te stuiten door het een stuitingsexploot. De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat er voor hem verder niets viel te onderzoeken of op te helderen. Dat zou eventueel anders kunnen liggen als hem opdracht zou zijn verleend om tot executie van verbeurde dwangsommen over te gaan, maar daarvan is vooralsnog geen sprake.

5.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers - samengevat - aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder in opdracht van [   ] executiemaatregelen heeft getroffen, terwijl er geen dwangsommen verbeurd waren. Aan de hand van het vonnis in kort geding d.d. 19 januari 2011 had de gerechtsdeurwaarder ervan op de hoogte kunnen zijn dat er geen dwangsommen waren verbeurd, indien klagers zouden meewerken aan de levering. Dat heeft klager gedaan door zich te melden bij een notaris, waarvan op 4 februari 2011 een proces-verbaal is opgemaakt. Gebleken is dat klagers de koopsom, notaris- en kadasterkosten en overdrachtsbelasting uit eigen middelen noch uit geleende middelen konden voldoen. Derhalve heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt daarbij nog op dat wanneer er geen dwangsommen zijn verbeurd, dat niet betekent dat de gerechtsdeurwaarder geen stuitingshandelingen mag verrichten. Het ging de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder slechts om het veilig stellen van zijn rechtspositie. Verder zijn er geen bevelen gedaan. Uit het vonnis d.d. 15 december 2010 had de gerechtsdeurwaarder niet kunnen opmaken dat de dwangsommen nooit verbeurd zouden worden en dat klagers hun medewerking zouden verlenen. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klagers aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.