ECLI:NL:TGDKG:2016:111 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 517.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:111
Datum uitspraak: 06-09-2016
Datum publicatie: 16-12-2016
Zaaknummer(s): 517.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht gedeeltelijke grond, berisping. Volgens de Kamer is de gerechtsdeurwaarder te laat serieus naar de klacht gaan kijken. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn fout erkend. Als gevolg van die fout is ten laste van klager te veel geïncasseerd. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft klager daardoor voor een bedrag van      € 1.461,31 schade geleden. Deze schade is volgens de gerechtsdeurwaarder ontstaan door gebrekkige communicatie aan zijn zijde.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 6 september 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 517.2015 van:

[   ]

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 17 juni 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehechte brief met bijlagen, ingekomen op 15 juli 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Op 5 oktober 2015 en op 13 november 2015 heeft klager hierop nog gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 juli 2016. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen, klager per abuis pas nadat de behandeling reeds was gesloten. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder was echter nog in het gebouw van de rechtbank aanwezig, waarna de behandeling met haar instemming is heropend. Klager heeft notities overgelegd. Die zijn in kopie aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden en deze heeft op 9 augustus 2016 daarop gereageerd. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 september 2016.

2. De feiten

1) Bij brief d.d. 23 januari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klager en zijn partner gesommeerd tot betaling van een totaal bedrag van € 11.989,19 in 8 verschillende dossiers van Menzis, Essent, het College van Zorgverzekeringen en de Kamer van Koophandel. De gerechtsdeurwaarder heeft op 6 maart 2013 aan klager een betalingsregeling bevestigd die inhield dat klager voor een bedrag van € 6.000,00 in een zestal dossiers die bij de gerechtsdeurwaarder in behandeling waren finaal zou zijn gekweten, waarbij wel de dossiernummers zijn vermeld doch niet de namen van de in de regeling betrokken schuldeisers.

2) Op 11 maart 2013 heeft klager per e-mail erop gewezen dat het volgens hem ging om een schikking in 8 dossiers.

3) Op 18 maart 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder in reactie daarop bericht dat de dossiers met nummer 11084819 en 11326365 conform het verzoek van de opdrachtgever retour zijn gegaan. Deze dossiernummers staan ook niet vermeld in de brief van 6 maart 2013.

4) Op 28 april 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het bedrag van € 6.000,00 van klager ontvangen. Op dat moment had de gerechtsdeurwaarder geen zaken meer in behandeling tegen klager.    

5) Op 21 oktober 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager een dwangbevel betekend. Dat betrof een (nieuwe) vordering van Zorginstituut Nederland (destijds het College voor zorgverzekeringen, CVZ). Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat hij het niet eens was met de onderliggende vordering. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder heeft de bezwaren van klager onderzocht, maar niet gegrond bevonden.

6) Op 7 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder op basis van het dwangbevel ten laste van (de partner van) klager beslag gelegd.

3. De klacht

3.1 Naar de Kamer begrijpt verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze in 2015 ten onrechte loonbeslag ten laste van zijn partner heeft gelegd voor een vordering van het Zorginstituut. Ook die vordering was volgens klager immers meegenomen in de betalingsregeling. Voorts is geen rekening gehouden met de beslagvrije voet en heeft de gerechtsdeurwaarder zich schuldig gemaakt aan machtsmisbruik. 

3.2 Uit de ter zitting overhandigde stukken en de mondelinge toelichting van klager blijkt dat klager voorts  stelt dat de gerechtsdeurwaarder voor een bedrag van € 4.752,57 te veel heeft geïncasseerd en dat klager een bedrag van € 17.500,00 bij de gerechtsdeurwaarder heeft geclaimd wegens door toedoen van de gerechtsdeurwaarder ondervonden problemen.

4 . Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

4.1 De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift de klacht gemotiveerd weersproken. In zijn aanvullende reactie heeft hij erkend dat (kennelijk mede door zijn toedoen) discussie is ontstaan bij de finale kwijting over het CVZ-dossier. Zonder enige communicatie is dossier 11084819 dat op naam stond van de echtgenote van klager in 2013 gesloten. Deze zaak is echter wel verwerkt in de opgave en het door klager gedane voorstel tegen finale kwijting. Dat had uiteraard nooit mogen gebeuren, zo geeft de gerechtsdeurwaarder toe. Klager had, als hij op de hoogte was geweest dat dit dossier gesloten was, wellicht zijn voorstel willen aanpassen. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn aanvullende reactie voorts erkend dat door gebrekkige communicatie zijnerzijds bij klager schade is ontstaan, welke schade (volgens opgaaf van de gerechtsdeurwaarder bedragende € 1.461,31) hij aan klager zal vergoeden.  

4.2 De gerechtsdeurwaarder acht de klacht niet gegrond. Hij heeft zijn fout erkend en heeft alles in het werk gesteld om dit te corrigeren. Ook is er zeer coulant omgegaan met de inhoudingen van het loonbeslag.       

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Uit de door partijen aangedragen feiten en overgelegde stukken is de Kamer gebleken dat er in 2015 beslag is gelegd voor een nieuwe vordering. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in 2013 getroffen regeling ook betrekking heeft op de vordering waarvoor in 2014 het dwangbevel is uitgevaardigd. Van een onjuiste toepassing van de beslagvrije voet is niet gebleken.

5.3  Wel is door de gerechtsdeurwaarder een aantal fouten gemaakt. In zijn aanvullende reactie heeft de gerechtsdeurwaarder dit erkend en ook toegegeven dat klager hierdoor schade heeft geleden. Anders dan de gerechtsdeurwaarder meent brengen de erkenning van zijn fout en zijn pogingen om deze ongedaan te maken niet met zich mee dat de klacht ongegrond is. De ernst van de fout, die alleen al blijkt uit de door de gerechtsdeurwaarder becijferde schade voor klager van € 1.461,31 en het moment waarop de gerechtsdeurwaarder zijn fout erkent (pas in zijn aanvullende reactie na de mondelinge behandeling van de klacht op 26 juli 2016) brengen met zich mee dat de klacht gegrond wordt verklaard. De Kamer heeft de indruk dat de gerechtsdeurwaarder de door klager terecht naar voren gebrachte bezwaren niet serieus heeft genomen, zelfs niet na indiening van de onderhavige klacht bij de Kamer in juni 2015. Het in augustus 2016 uitgesproken ‘mea culpa’ is daarmee te weinig en te laat. De gerechtsdeurwaarder is te laat serieus naar de zaak gaan kijken en is ook te weinig voortvarend tewerk gegaan. Pas na kennisneming van de pleitnotities van klager is meer duidelijkheid verkregen en zijn fouten aan het licht gekomen. Dit rechtvaardigt na te melden maatregel.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.