ECLI:NL:TGDKG:2016:106 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 299.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:106
Datum uitspraak: 27-09-2016
Datum publicatie: 16-12-2016
Zaaknummer(s): 299.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken.

Beslissing van 27 september 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 23 februari 2016 met nummer 364.2015 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 299.2016 ingesteld door:

[   ]

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: [   ],

advocaat, gevestigd te [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden.

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 10 maart 2016 aan klager toegezonden. Bij verzetschrift ingekomen op 22 maart 2016, heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Bij brief met producties van 31 maart 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 verweer tegen het verzet gevoerd en heeft hij laten weten dat hij niet ter zitting zou verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016, alwaar klager en zijn gemachtigde zijn verschenen. De gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 27 september 2016. Omdat tijdens de mondelinge behandeling gebleken was dat gerechtsdeurwaarder sub 2 niet was opgeroepen en hij tevens geen verweer in verzet had gevoerd, heeft de secretaris van de Kamer na afloop gebeld met gerechtsdeurwaarder sub 2. Deze heeft verklaard dat hij zich aansluit bij hetgeen zijn collega in diens brief van 31 maart 2016 heeft aangevoerd en dat hij ook niet van plan was geweest om te verschijnen. 

2. De feiten

a)      De gerechtsdeurwaarders zijn door het CJIB belast met de betekening en verdere tenuitvoerlegging van een aantal dwangbevelen.

b)      Deze dwangbevelen zijn op 25 juni 2013, 13 juli 2013, 30 juli 2013, 17 september 2013, 6 november 20133 december 2013, 15 januari 2014, 8 maart 2014 en 1 april 2014 aan klager betekend.

c)      In alle exploten, waarvan sommige in persoon aan klager zijn betekend, staat vermeld dat klager zijn bronnen van inkomsten dient op te geven.

d)     Door de gerechtsdeurwaarders is ten laste van klager beslag gelegd onder de gemeente Sluis op de uitkering van klager met toepassing van een beslagvrije voet.

e)      Bij brief van 24 maart 2015 heeft klager de gerechtsdeurwaarders om aanpassing van de beslagvrije voet verzocht en het teveel ingehouden bedrag aan hem terug te betalen.

f)       Bij brief van 25 maart 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders aan klager en de gemeente Sluis medegedeeld dat de beslagvrije voet opnieuw is berekend, de dossiers door hen worden gesloten en de op verzoek van de Staat gelegde beslagen als opgeheven kunnen worden beschouwd..

g)      Op 27 maart 2015 heeft klager de gerechtsdeurwaarders nog geschreven welke brief op 17 april 2015 door de gerechtsdeurwaarders is beantwoord.

3. De oorspronkelijke klacht

3.1 Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet onjuist hebben toegepast. Er is over een lange periode teveel ingehouden. De gerechtsdeurwaarders stellen in hun antwoord van 25 maart 2015 dat de beslagvrije voet “opnieuw” is berekend. Hiervan kan volgens klager geen sprake zijn, want als de beslagvrije voet eerder door de gerechtsdeurwaarders was berekend, waren zij tot dezelfde conclusie gekomen.

3.2 Bij email van 24 maart 2015 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht om het teveel ingehouden beslag aan hem terug te betalen. De gerechtsdeurwaarders zijn hierop in hun brief van 25 maart 2015 niet ingegaan.

3.3. De gerechtsdeurwaarders stellen in hun antwoord tevens vast dat het vakantiegeld nog steeds onder het beslag valt. Klager heeft daarop bij brief op 27 maart 2015 gereageerd en de gerechtsdeurwaarder verwezen naar de beslissing van de Hoge Raad in deze, en wederom gevraagd om hem het teveel ingehouden bedrag uit te keren.

3.4 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders onrechtmatig, onzorgvuldig en laakbaar handelen welke enorme consequenties voor klager en zijn gezin hebben.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1  De voorzitter heeft het volgende overwogen. Gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), wordt de door klager bij naam genoemde en in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Ten aanzien van de beslagvrije voet geldt dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1986-1987, 17897, nr. 5, p. 13 en Kamerstukken II 2007-2008, 24 515, nr. 138, p. 3-41 ) en de civiele jurisprudentie ten aanzien van de beslagvrije voet samengevat volgt dat de beslagvrije voet onverwijld en met terugwerkende kracht dient te worden aangepast tenzij onbekendheid met de juiste beslagvrije voet te wijten is aan (toerekenbaar) onjuiste of onvolledige inlichtingen van de zijde van de beslagene.

5.3  De beslagvrije voet wordt vastgesteld op het moment dat het beslag wordt gelegd. De hoogte van de beslagvrije voet wordt vastgesteld aan de hand van de wet en de bij de gerechtsdeurwaarder op dat moment bekende gegevens. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde exploten blijkt dat in elk exploot wordt verzocht om opgave van bronnen van inkomsten. Als klager geen inkomensgegevens heeft verstrekt dan kan de gerechtsdeurwaarders niet worden verweten dat de beslagvrije voet in 2013 en 2014 is vastgesteld als door de gerechtsdeurwaarders is gedaan. Nu klager eerst in 2015 juiste of andere gegevens heeft verstrekt en de gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet direct hebben aangepast is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake.

5.4  Uit hetgeen hiervoor als criterium is vermeld, volgt dat terugwerkende kracht niet van toepassing is. Immers de onbekendheid met de juiste beslagvrije voet kan worden toegerekend aan klager.

5.5 Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Als wel terugwerkende kracht zou hebben gegolden, dan dient de duur van de terugwerkende kracht te worden vastgesteld door de burgerlijke rechter. Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Kamer dat terugbetaling door een gerechtsdeurwaarder slechts aan de orde is indien hij de desbetreffende gelden nog onder zich heeft. De gerechtsdeurwaarder is immers op grond van artikel 7 van de administratieverordening gehouden om de door hem geïncasseerde gelden binnen één tot twee weken na ontvangst aan zijn opdrachtgever door te betalen. De gerechtsdeurwaarder int immers niet voor zichzelf maar voor degene voor wie hij een titel executeert (de rechthebbende).

5.6 Gelet op deze uitkomst behoeft klachtonderdeel 2.3 geen verdere bespreking meer anders dan dat hetgeen door de gerechtsdeurwaarders in het verweer daarover wordt vermeld niet onbegrijpelijk en ook niet tuchtrechtelijk laakbaar is.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet

Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Het valt de gerechtsdeurwaarders wel degelijk te verwijten dat de beslagvrije voet onjuist is bepaald. Vanaf het eerste exploot waren zij op de hoogte van het inkomensbron van klager, maar naar de uitgaven hebben zij nooit gevraagd. Door de gerechtsdeurwaarders is niet aangetoond dat zij de ingehouden gelden aan de opdrachtgever hebben doorbetaald. Als gevolg daarvan staat niet vast dat terugbetaling niet meer mogelijk was. Alvorens te beslissen dient de Kamer nader onderzoek in te stellen op welke wijze de gerechtsdeurwaarder onderzoek heeft gedaan naar de relevante gegevens voor het vaststellen van de beslagvrije voet wanneer welke ingehouden bedragen zijn doorbetaald aan de opdrachtgever.

8. Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarders hebben verwezen naar hun verweer tegen de klacht.  Er is wel degelijk meermalen om inkomsten- en uitgavengegevens gevraagd. Klager heeft die informatie echter niet gegeven.

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter.

9.2 Nieuwe klachtonderdelen kunnen niet voor het eerst in verzet aan de orde worden gesteld. Er behoeft daarom ook geen onderzoek te worden ingesteld naar de vragen of en op welke wijze klager in de gelegenheid is gesteld om zijn uitgaven op te geven of dat daarnaar onderzoek is ingesteld en wanneer de op grond van het beslag ingehouden gelden zijn doorbetaald.  

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.