ECLI:NL:TGDKG:2016:102 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 232.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:102
Datum uitspraak: 27-09-2016
Datum publicatie: 16-12-2016
Zaaknummer(s): 232.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarders hebben bij het uitbrengen van de dagvaarding in 2002 en bij het betekenen van het vonnis in 2004 geen adresverificatie uitgevoerd, maar zijn afgegaan op de door de opdrachtgever opgegeven personalia. De Kamer acht dit onzorgvuldig omdat het toen al wel algemeen gebruik was onder gerechtsdeurwaarders om voorafgaand aan het verrichten van een ambtshandeling het adres van een debiteur te verifiëren. Ook krachtens de Gedragscode gerechtsdeurwaarders geldend vanaf december 2003 dienen gerechtsdeurwaarders dat te doen.Thans valt echter niet met zekerheid vast te stellen wanneer de verplichting tot verificatie is ontstaan. Mede gelet daarop acht de Kamer de klacht ongegrond.

Beschikking van 27 september 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 328.2015 van:

[   ].,

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 1 april 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verw eerschrift, ingekomen op 19 mei 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016 in aanwezigheid van de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft bij brief van 22 maart 2016 laten weten dat niemand ter zitting zou verschijnen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 27 september 2016.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-                     In 2002 is door een opdrachtgever van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven tot dagvaarding van twee debiteuren. Op 4 december 2002 is de dagvaarding door de gerechtsdeurwaarder betekend. De gerechtsdeurwaarder is daarbij afgegaan op de door de opdrachtgever opgegeven personalia van de debiteuren. Van één debiteur zijn de voorletters J.A. opgegeven terwijl dat J.M.J.A. moet zijn.

-                     Op 27 mei 2004 is vonnis gewezen ten voordele van de opdrachtgever van klaagster.

-           Op 13 juli 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Zowel bij de betekening van de dagvaarding als bij de betekening van het vonnis heeft geen adresverificatie plaatsgevonden.      

-           Na de betekening is beslag gelegd ten laste van de debiteur met de naam met onvolledige voorletters. In 2007 is de uitkering van de debiteur beëindigd. De andere debiteur was toegelaten tot de schuldsanering. De executie is toen gestopt wegens gebrek aan verhaal.

-           Na enige jaren heeft klaagster de zaak ter executie overgedragen aan een collega van de gerechtsdeurwaarder.

-           Deze collega heeft, teneinde de executie te hervatten informatie ingewonnen bij het GBA (thans BRP) waarbij de omissie met betrekking tot de voorletters is gebleken.  Deze gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat executie van het vonnis waarbij een niet-bestaande persoon is veroordeeld, niet mogelijk is.

3. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat z ij heeft nagelaten bij de BRP te controleren wat de volledige dan wel juiste naam was van een van de gedaagden bij het uitbrengen van een dagvaarding. Als gevolg hiervan is vonnis gewezen met een voor de opdrachtgever onbruikbare titel, nu het een niet bestaand persoon is. Een collega-gerechtsdeurwaarder is vervolgens geconfronteerd met een executieprobleem. Dit te meer nu d e andere gedaagde in het gewezen vonnis wegens een verkregen schone lei in de Wettelijke Schuldsaneringsregeling niet meer aansprakelijk kan worden gehouden voor de totale schuld. De vordering is niet te verhalen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht weersproken. De gerechtsdeurwaarder ziet geen beletsel om het vonnis te executeren, er is een (voldoende) valide titel aanwezig. Volgens de gerechtsdeurwaarder was dat het huidige kwaliteitsvereiste ten aanzien van te betekenen ambtelijke stukken, (uitsluitend uitgaan van adresinformatie niet ouder dan 14 dagen bij betekening van ambtelijke stukken) destijds niet gold. Verder voert de gerechtsdeurwaarder aan dat de BRP niet is bedoeld om personalia te controleren, maar slechts om het adres te verifiëren voorafgaand aan het verrichten van een ambtshandeling. De gerechtsdeurwaarder is uitgegaan van de gegevens zoals deze haar toentertijd zijn verstrekt door de opdrachtgever. Dat was een reisorganisator, een branche waar in de regel zorgvuldig met personalia en adresgegevens wordt omgegaan. Vanaf de eerste sommatie en gedurende de gehele daarop volgende procedure is nimmer door of namens de betreffende debiteur aangevoerd dat de personalia onjuist waren. De gerechtsdeurwaarder heeft aangeboden de gestaakte executie zelf voort te zetten, omdat die executie op basis van het vonnis wel degelijk mogelijk is.

5.  Beoordeling van de klacht

5 .1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 De Kamer acht het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat zij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding en de betekening van het vonnis niet genoodzaakt was om het adres van de debiteuren te verifiëren en kennelijk klakkeloos af mocht gaan op de gegevens van haar opdrachtgever, onzorgvuldig. Thans valt niet met zekerheid vast te stellen wanneer de verplichting voor een gerechtsdeurwaarder is ontstaan, om het adres van de debiteur voorafgaand aan het verrichten van een ambtshandeling te verifiëren. Wel kan worden gesteld dat het toen algemeen gebruik was onder gerechtsdeurwaarders om dat wel te doen, inclusief het checken van de personalia. En ook volgens bijvoorbeeld volgens de Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming van persoonsgegevens, geldend vanaf december 2003, dienden gerechtsdeurwaarders de adres-en persoonsgegevens te controleren. Gelet op de geringe gevolgen van deze wijze van handelen en het tijdsverloop acht de Kamer de klacht echter ongegrond. Bovendien is het vonnis reeds deels ten uitvoer gelegd en de debiteur heeft daar toen kennelijk in berust. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder aangeboden om de executie van het vonnis alsnog ter hand te nemen, maar klaagster heeft dat afgewezen.

5.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

-        Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.