ECLI:NL:TDIVTC:2016:64 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/10

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:64
Datum uitspraak: 30-11-2016
Datum publicatie: 20-12-2016
Zaaknummer(s): 2016/10
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij ten aanzien van de hond van klager, die een maagdilatatie had, geen euthanasie heeft geadviseerd, maar een behandeling heeft ingesteld. Ongegrond.

X,                         klager,    

tegen

Y,                        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 september 2016.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij tijdens een weekenddienst ten aanzien van de hond van klager, die een maagdilatatie had, veterinair nalatig heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een hond, een kruising Berner Sennen, geboren op 27 mei 2003.

3.2. In de nacht van zaterdag 16 januari 2016 op zondag 17 januari 2016 heeft klager beklaagde, de op dat moment dienstdoende dierenarts, geconsulteerd omdat de hond een dikke buik en veel pijn had.

3.3. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht en geconcludeerd dat de symptomen wezen op een maagdilatatie en mogelijk een volvulus. Beklaagde heeft vrijwel direct een buikpunctie uitgevoerd om gas uit de maag te laten ontsnappen. Beklaagde stelt dat hij aan klager heeft uitgelegd dat er snel gehandeld moest worden, dat de maag gespoeld moest worden en, als dat niet zou lukken, een operatie moest worden uitgevoerd. Beklaagde heeft verder gesteld dat, omdat  klager geen operatie wilde, is besloten om de maag te spoelen.

3.4. Beklaagde heeft de hond aan een infuus gelegd en de maag onder sedatie gespoeld, waarna de buikomvang afnam. Klager is naar huis gegaan en de hond is op de praktijk ter observatie in opname gebleven.

3.5. De volgende ochtend, op 17 januari 2016, heeft beklaagde de hond uitgelaten. De gezondheidstoestand was volgens beklaagde verbeterd en de hond is later die dag aan klager mee naar huis gegeven met medicatie (Metocloprim) en het advies om het dier kleine porties te laten eten en drinken en om voor controle en nazorg naar de eigen dierenarts te gaan.

3.6. Thuisgekomen is de hond later die dag overleden. Klager stelt zich op het standpunt dat zijn hond door beklaagde die dag niet mee naar huis gegeven had mogen worden en dat, gelet op de leeftijd en de conditie van de hond, geen behandeling meer had behoren te worden ingesteld, maar beklaagde had moeten adviseren om het dier te laten euthanaseren.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat na het overlijden van de hond geen sectie is verricht, wat meebrengt dat niet is komen vast te staan wat de precieze doodsoorzaak van de hond is geweest. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is verklaard, is gebleken dat de hond ten tijde van het consult die bewuste nacht al enkele uren last had van een opgeblazen buik en loos braken. Beklaagde heeft na onderzoek aan klager verteld dat het om een maagdilatatie ging en mogelijk een volvulus. Het college volgt beklaagde in diens betoog dat daarmee sprake was van een levensbedreigende situatie, waarin snel handelen geboden was. Vervolgens heeft beklaagde via een buikpunctie eerstens gas uit de maag laten ontsnappen en de hond aan een infuus gelegd. Hierna heeft beklaagde voorgesteld om in eerste instantie de maag te spoelen en, als dat niet tot het gewenste resultaat zou leiden, operatief in te grijpen. Beklaagde heeft gesteld dat klager daarbij aangaf dat hij geen operatie wilde. Beklaagde stelt euthanasie niet te hebben besproken, maar te hebben aangegeven dat hij kon proberen te volstaan met een maagspoeling en opname van de hond om de shock te bestrijden en een medicamenteuze behandeling in te stellen, met welk voorstel klager heeft ingestemd. Vervolgens heeft beklaagde de hond onder narcose gebracht en de maag gespoeld.

5.3. Beklaagde heeft beschreven dat de hond de rest van die nacht in observatie is gehouden, waarbij is vastgesteld dat het dier een regelmatige pols had en cardiovasculair stabiel was. De volgende ochtend heeft beklaagde de hond uitgelaten, waarbij de hond zijn behoefte (urine en ontlasting) heeft gedaan. Beklaagde heeft gesteld dat de hond wel extreem stram en pijnlijk was bij het lopen, reden waarom hij telefonisch contact heeft opgenomen met klager, die hem meldde dat de hond al jaren slecht liep, maar daarvoor niet werd behandeld. Beklaagde heeft gesteld dat hij hierna aan klager heeft uitgelegd dat de gezondheidssituatie van de hond was verbeterd, maar dat niet kon worden uitgesloten dat de maagproblemen zich konden herhalen. Beklaagde heeft de hond nog een laatste infuus gegeven en vervolgens is de  hond met klager mee naar huis gegaan.  

5.4. Geconstateerd moet worden dat er geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat de precieze doodsoorzaak van de hond ongewis is gebleven. Uitgaande van de door beklaagde beschreven feiten en omstandigheden, zoals hiervoor uiteen gezet en door klager niet althans onvoldoende weersproken, kan door het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde met betrekking tot de bij de hond ingestelde behandeling en verleende nazorg veterinair onjuist of nalatig heeft gehandeld. Voor zover beklaagde wordt verweten dat hij tijdens het bespreken van de behandelmogelijkheden van de hond, die inmiddels ruim 12 jaar oud was, niet heeft geadviseerd tot euthanasie, althans die mogelijkheid buiten bespreking heeft gelaten, acht het college veterinair niet onjuist om eerst na te gaan of en zo ja, op welke wijze een aandoening nog behandelbaar is alvorens tot euthanasie te adviseren. In het onderhavige geval was de aandoening middels een minder invasieve behandelmethode en dus zonder operatie behandelbaar en gaat het college er vanuit dat de maagdilatatie middels de spoeling ook kon worden verholpen. Het college acht verdedigbaar dat beklaagde heeft gedacht en gepoogd om zonder operatief ingrijpen herstel te bereiken, reden waarom onvoldoende aanleiding wordt gezien om aan het (op dat moment nog) niet bespreken van de optie euthanasie een tuchtrechtelijke sanctie te verbinden. Ook voor wat betreft het mee naar huis geven van de hond kan op basis van de door beklaagde beschreven situatie niet worden geconcludeerd dat dit onverantwoord was, waarbij komt dat is gebleken dat aan klager nog de nodige adviezen met betrekking tot de nazorg zijn verstrekt en erop is aangedrongen direct contact met beklaagde op te nemen bij verslechtering van de situatie.

5.5. Gelet op het vorenstaande zal als volgt worden beslist.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. A.H.A. Steentjes, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.