ECLI:NL:TDIVTC:2016:63 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/6

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:63
Datum uitspraak: 30-11-2016
Datum publicatie: 20-12-2016
Zaaknummer(s): 2016/6
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten ten aanzien van een aantal herdershonden op een bedrijf waar deze dieren als werkhonden werden getraind, verwijtbaar te hebben gehandeld bij de levering van een (derde keus) antibioticum, Floxadil, en bij de toepassing van Nobivac KC.  Deels gegrond, volgt waarschuwing.    

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y,

hierna: beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 29 september 2016. D e gemachtigde van de klachtambtenaar is daarbij verschenen, tezamen met A, beleidsmedewerker bij het ministerie van Economische Zaken. Beklaagde is eveneens verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, ten aanzien van een aantal herdershonden op een bedrijf waar deze dieren als werkhonden werden getraind, verwijtbaar te hebben gehandeld bij de levering van een (derde keus) antibioticum, Floxadil, en voorts dat hij in strijd heeft  gehandeld met voorschriften in de toelatingsbeschikkingen van het vaccin Nobivac KC. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een boete van € 1.000,= op te leggen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De onderhavige zaak vindt zijn oorsprong in een door de NVWA uitgevoerd onderzoek naar de werkwijze van een bedrijf dat herdershonden in het binnen- en buitenland aankocht en trainde om de dieren vervolgens te verkopen, bijvoorbeeld als speurhond voor het leger of voor politiekorpsen. Gedurende het onderzoek dat in 2014 is gestart (en doorliep tot voorjaar 2015) waren steeds tussen de 30 en 40 honden op het bedrijf aanwezig en is vastgesteld dat er sprake was van meerdere overtredingen van veterinaire en welzijnswetgeving. De eigenaar van het betreffende bedrijf heeft tegenover de NVWA verklaard dat hij de honden in het buitenland kocht op een leeftijd van ongeveer tien maanden en dat de dieren maximaal drie maanden op zijn bedrijf bleven, maar vaak korter.

3.2. Op 9 februari 2015 heeft de NVWA bij het bedrijf een administratief onderzoek verricht en daarbij facturen aangetroffen d.d. 7 januari 2014 met betrekking tot 1 doos Nobivac KC (REG NL 9761) en een factuur d.d. 11 oktober 2014 met betrekking tot 5 flesjes Floxadil 25 mg/ml injectie (REG NL 104352) en 10 vaccinaties kennelhoest Neus. Deze medicatie bleek afkomstig en geleverd door de praktijk van beklaagde.  Aangezien het onder meer de levering van een UDD-gekanaliseerd middel (Floxadil) betrof, is door de NVWA nader onderzoek ingesteld.

3.3. In februari 2015 is beklaagde door de NVWA gehoord. Uit de ingediende stukken volgt dat de eigenaar van het bedrijf op 10 oktober 2014 met één van zijn honden op de praktijk van beklaagde op consult is geweest. De hond was in zeer korte tijd, binnen enkele uren, erg ziek geworden en op basis van röntgen- en echo-onderzoek ontstond het vermoeden van acute pneumonie, mogelijk veroorzaakt door kennelhoest. Ondanks de ingestelde behandeling met Amoxycilline/Clavulaanzuur en toediening van zuurstof verslechterde de conditie van de hond in rap tempo en is het dier overleden. De volgende dag werd een tweede hond van hetzelfde bedrijf op de praktijk aangeboden, die eveneens in een tijdsbestek van enkele uren erg ziek was geworden en in shock was. De hond is op soortgelijke wijze behandeld, maar ook deze hond werd soporeus en is moeten worden geëuthanaseerd, waarna nog serum is afgenomen en sectie is verricht. Beklaagde stelt dat uit sectie een zeer ernstige vorm van acute pneumonie en tekenen van sepsis zijn gebleken en dat hij, gelet op de ernst van de situatie, Floxadil aan de eigenaar heeft meegegeven met het advies om daar de andere honden in de betreffende shelter mee te behandelen. Met betrekking tot het middel Nobivac KC stelt beklaagde dat dit vaccin nimmer is meegegeven aan de eigenaar van het bedrijf, maar dat hij wel enkele keren (op 7 januari 2014 en 11 oktober 2014) een aantal honden van het bedrijf met dit middel heeft gevaccineerd.

3.4. Begin maart 2015 is het bedrijf door de NVWA bezocht en is de eigenaar gehoord. Met betrekking tot het gebruik van Floxadil heeft deze verklaard dat hij dit antibioticum van beklaagde, die terzake de overleden honden uitging van kennelhoest, geleverd had gekregen om preventief toe te dienen bij andere honden. De eigenaar heeft verklaard dat hij niet alle honden heeft behandeld met Floxadil, maar alleen de dieren waarvan hij dacht dat die het nodig hadden, en dat hij de meegegeven Floxadil heeft opgemaakt.

3.5. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat de twee overleden honden met 13 andere honden in een aparte shelter lagen en dat de overleden honden tezamen met nog een derde hond geen Nobivac KC intra-nasale vaccinatie hadden gehad. Gebleken is dat er bij de tweede overleden hond swabs van longweefsel zijn afgenomen voor bacteriologisch onderzoek met antibiogram bij het Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum (VMDC) en dat beklaagde enkele dagen nadien met deze instantie en het Centraal Veterinair Intstituut (CVI) contact heeft opgenomen met de vraag of ook serologie kon worden uitgevoerd op Bordetella, een bacterie die kennelhoest veroorzaakt, hetgeen echter niet mogelijk bleek. Beklaagde stelt ter onderbouwing van de inzet van Folxadil dat andere, conservatieve antibiotica zoals Doxoral oraal en het tweede keus middel Amoxoral niet effectief  en niet snel genoeg werkten en heeft erop gewezen dat de twee overleden honden al tevergeefs waren behandeld met het eerste keus middel Amoxycilline/ Clavulaanzuur. Beklaagde heeft voorts gesteld dat de dierhouder bij de afgifte van Floxadil is geïnstrueerd de honden goed te observeren, te controleren op eetlust en te temperaturen en dat enkele dagen na de inzet van Floxadil geen ziekteverschijnselen konden worden vastgesteld, waarna de kuur is gestaakt.

3.6. De NVWA heeft met betrekking tot de geconstateerde bevindingen een rapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten tot het indienen van de onderhavige klacht.

4. HET VERWEER   

Op het verweer van beklaagde zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1.  Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de dieren in kwestie behoorde te betrachten dan wel of hij anderszins in strijd heeft gehandeld met hetgeen van hem als diergeneeskundige mocht worden verwacht, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Uit de stukken is gebleken is dat beklaagde eind oktober 2015 met betrekking tot deels hetzelfde feitencomplex een bestuurlijke boete van € 5.000,= opgelegd heeft gekregen, te weten voor het aan een veehouderij afleveren van Floxadil, een UDD-gekanaliseerd diergeneesmiddel. Beklaagde heeft tegen die beslissing met succes bezwaar aangetekend, waarna de bestuurlijke boete is komen te vervallen. Uit de beslissing op het bezwaarschrift volgt dat is geconstateerd dat zich een uitzondering heeft voorgedaan, omdat niet is geleverd aan een veehouderij, maar aan een hondenhouderij, hetgeen onder strikte voorwaarden geoorloofd is, en dat houders van andere diersoorten antibiotica onder verantwoordelijkheid van een dierenarts voorhanden mogen hebben en mogen toedienen conform het behandeladvies van de dierenarts (vgl. artikel 2.18 lid 2 onder b en Bijlage 1 onderdeel 5 onder k en Bijlage 9 onderdeel 2 onder b van de Regeling diergeneesmiddelen). Het vorenstaande neemt niet weg dat de klachtambtenaar ook de onderhavige tuchtprocedure heeft geëntameerd, zodat het college zal hebben te beoordelen of beklaagde in veterinair opzicht iets te verwijten valt waar het de afgifte van Floxadil betreft, naast hetgeen is gesteld over de toepassing van het middel Nobivac KC.  

5.3. Evident is dat ten aanzien van derde keuze antibiotica mag worden verwacht dat deze slechts bij uitzondering door de dierenarts worden voorgeschreven, indachtig de resistentieproblematiek en het belang van behoud van deze specifieke categorie antibiotica voor met name ook de humane geneeskunde. In de onderhavige zaak is met betrekking tot de afgifte van Floxadil voor het college echter voldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een acute en ernstige situatie, in aanmerking genomen dat de twee op de praktijk aangeboden honden in korte tijd erg ziek waren geworden en die, ondanks de ingezette intensieve behandeling met Amoxycilline/Clavulaanzuur en zuurstoftoediening, soporeus werden en zijn overleden c.q. geëuthanaseerd. Uitgaande van de omstandigheden, zoals in rov. 3.3 en 3.5 uiteen gezet, acht het college niet onaanvaardbaar dat beklaagde voor de inzet van een derde keus antibioticum heeft gekozen en de uitslag van het bacteriologisch onderzoek niet heeft afgewacht , omdat rekening moest worden gehouden met een uitbraak of verdere verspreiding in de kennel, naast dat van conservatieve antibiotica onvoldoende althans niet tijdig effect werd verwacht. Beklaagde heeft ook overeenkomstig de toepasselijke wettelijke regelgeving –artikel 5.7 lid 4 en lid 5 Besluit Diergeneeskundigen- en de veterinaire maatstaven gehandeld doordat in die spoedsituatie tegelijkertijd met de verstrekking van Floxadil een bacteriologisch onderzoek inclusief antibiogram is gevraagd, om nadien te kunnen beoordelen welke bacteriële infectie er speelde en of het verkozen antibioticum geschikt was dan wel dat moest worden gekozen voor een andere therapie. Tot zover ziet het college te weinig aanleiding om te oordelen dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten. 

5.4. Beklaagde kan naar het oordeel van het college wél worden verweten, zoals door hem zelf is gesteld, dat hij –als dierenarts- niet wist dat Floxadil een UDD-gekanaliseerd diergeneesmiddel was, naast dat het college hem met de klachtambtenaar verwijt dat hij voorafgaand aan de inzet van dit derde keuze antibioticum de dieren in kwestie op het bedrijf niet persoonlijk heeft gezien. Ook als er sprake is van een urgente situatie waarin de uitslag van een bacteriologisch onderzoek niet kan worden afgewacht en gemotiveerd voor de inzet van een derde keuze  antibioticum wordt gekozen, mag van de dierenarts tenminste worden verwacht en geldt naar het oordeel van het college als minimumvoorwaarde dat, behalve dat tegelijkertijd bacteriologisch onderzoek met antibiogram wordt verricht, in ieder geval ook de dieren in kwestie en de situatie waarin ze verkeren op locatie klinisch worden beoordeeld. Aan het vorenstaande doet niet af dat het hier volgens beklaagde om een ervaren hondeneigenaar ging, naast dat het op basis van de eigen stellingen van beklaagde ging om een exceptioneel ernstige vorm van pneumonie, reden temeer om niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening te achten dat een voorafgaande visite achterwege is gebleven. Aan de klachtambtenaar kan strict genomen ook worden toegegeven dat Floxadil volgens de toelatingsbeschikking niet mag worden toegepast bij honden jonger dan 1 jaar, in verband met het risico van het ontstaan van schade aan het kraakbeen, met de aantekening dat beklaagde daartegenover heeft gesteld dat de honden die dit antibioticum hebben gekregen al (in hoogte) waren uitgegroeid, dat het genoemde risico zich niet heeft verwezenlijkt en op een gedateerd onderzoek is gebaseerd. Beklaagde heeft verder gesteld dat de Floxadil enkel bedoeld was voor de shelter waar de overleden honden vandaan kwamen, om er een afgebakende groep van ongeveer 13 honden mee te behandelen en voor zover hij eerder tegenover de NVWA anders heeft verklaard, dit gebeurde op een moment dat hij tijdens een spreekuur werd overvallen en onvoorbereid en zonder documentatie vragen heeft beantwoord, hetgeen hij in een latere schriftelijk verklaring heeft gecorrigeerd..

5.5. Met betrekking tot de toepassing van Nobivac KC geldt dat dit op 11 oktober 2014 is geschied ter voorkoming van kennelhoest. Het college gaat er vanuit dat beklaagde, naar hij in dupliek heeft gesteld, toen 8 á 10 honden van het  bedrijf in een bus buiten de praktijk heeft gevaccineerd en dat hij de honden tevoren klinisch heeft beoordeeld. Voor zover beklaagde wordt verweten dat hij het vaccin heeft toegediend bij honden die ook reeds met antibiotica (Floxadil) waren behandeld, volgt uit het dupliek van beklaagde dat hij zelf niet met zekerheid kan zeggen dat er geen honden een gecombineerde toepassing hebben ondergaan, zodat op dit punt zorgvuldiger had kunnen worden gehandeld. Wel volgt het college beklaagde in zijn betoog dat toepassing van Nobivac KC in combinatie met een antibioticum niet zozeer contra- geïndiceerd is, maar dat met die gecombineerde toepassing de effectiviteit van het vaccin niet kan worden gegarandeerd.

5.6. De slotsom is dan dat beklaagde naar het oordeel van het college voor wat betreft de afgifte van het derde keuze antibioticum Floxadil veterinair gezien anders had behoren te handelen, met als voornaamste tekortkoming dat voorafgaand aan die levering klinische inspectie van de dieren op locatie had behoren plaats te vinden, naast dat niet overeenkomstig voorschriften in de toepasselijke registratiebeschikking(en) is gehandeld. Qua op te leggen maatregel acht het college een waarschuwing passend.

 6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, in voege als in rov. 5.7 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. A.H.A. Steentjes, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.