ECLI:NL:TDIVTC:2016:62 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/101

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:62
Datum uitspraak: 30-11-2016
Datum publicatie: 20-12-2016
Zaaknummer(s): 2015/101
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten zonder voorafgaande toestemming meerdere kiezen bij een hond te hebben getrokken. Ongegrond.

X,                                klaagster,    

tegen

Y,                                beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 29 september 2016. Omdat klaagster in juni 2016 is komen te overlijden, waren haar echtgenoot en dochter in haar plaats ter zitting aanwezig. Ook beklaagde is ter zitting verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij tijdens een weekenddienst met betrekking tot een gebitsbehandeling bij de hond van klaagster veterinair nalatig heeft gehandeld, door zonder voorafgaande toestemming meerdere kiezen bij de hond te trekken.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een hond, een Shih Tzu, geboren op 20 december 2003.

3.2. Op zondag 25 oktober 2015 heeft klaagster beklaagde, de dienstdoende dierenarts, geconsulteerd omdat haar hond uit haar bek bloedde. Beklaagde heeft de hond direct bij aankomst op de praktijk een pijnstillende injectie (Buprenorfine) toegediend en vervolgens onderzoek gedaan. Beklaagde vermoedde dat het bloedverlies uit de bek van de hond werd veroorzaakt door een ontstoken kies c.q. kaak. Besloten werd om het gebit onder narcose nader te inspecteren en een kies te trekken. Klaagster heeft haar hond op de praktijk achter gelaten en is naar huis gegaan zonder dat verdere, gedetailleerde afspraken zijn gemaakt over de verdere behandeling.

3.3. Bij de verdere inspectie onder narcose werd bevestigd dat het gebit zich in een slechte staat bevond, waarna beklaagde drie kiezen heeft geëxtraheerd. Beklaagde stelt dat hij gedurende de behandeling heeft geprobeerd klaagster telefonisch te bereiken, doch dat hij geen contact kon krijgen, waarschijnlijk omdat hij toen het verkeerde telefoonnummer had gekozen. Om 17.00 uur heeft klaagster zelf telefonisch contact gezocht met de praktijk en kreeg zij te horen dat de gebitsbehandeling nog niet was afgerond. Volgens beklaagde werd afgesproken dat klaagster om 18.00 uur weer telefonisch contact zou opnemen over de stand van zaken. Klaagster heeft gesteld dat van de zijde van beklaagde zou zijn gezegd dat de behandeling om 18.00 uur afgerond en beëindigd zou zijn.

3.4. Hoe het ook zij, omstreeks 18:00 uur is klaagster naar de praktijk gegaan om haar hond op te halen, maar kreeg aldaar aangekomen te horen dat het dier nog niet mee naar huis kon. Klaagster is weer naar huis vertrokken en is later die avond door beklaagde gebeld met de mededeling dat de hond kon worden opgehaald. Toen klaagster omstreeks 21.30 uur op de praktijk arriveerde, werd door de assistente aan klaagster verteld dat, hoewel het initieel om één kies ging, beklaagde in totaal drie kiezen had getrokken. Omdat klaagster de nota voor de gebitsbehandeling erg hoog vond, heeft zij daarover enige dagen later haar eigen dierenarts geraadpleegd. Deze dierenarts heeft telefonisch contact opgenomen met beklaagde, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Uit de stukken is overigens gebleken dat beklaagde achteraf nog wel contact met klaagster heeft gezocht en daarbij heeft aangeboden de factuur naar beneden bij te stellen, op welk aanbod klaagster niet is ingegaan.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Voor zover klaagster in het klaagschrift de hoogte van de factuur en de wijze van communiceren door beklaagde aan de orde heeft gesteld, geldt naar vaste jurisprudentie dat niet kan worden geklaagd over de communicatie c.q. de bejegening van een diereigenaar door een dierenarts. Ook geldt naar vaste jurisprudentie dat evenmin kan worden geklaagd over de (hoogte van) de nota van de dierenarts, zodat deze bezwaren buiten de beoordeling blijven.

5.3. In zijn verweer heeft beklaagde het college verzocht om ook een oordeel uit te spreken over de verplichting van een diereigenaar om een noodzakelijk geachte behandeling (volledig) te laten uitvoeren en over de informatievoorziening richting klaagster zoals die door de eigen dierenarts heeft plaatsgevonden. In het veterinair tuchtrecht geldt echter als uitgangspunt dat niet kan worden geklaagd over een diereigenaar, waar in de onderhavige zaak uitsluitend het diergeneeskundig handelen van beklaagde ter beoordeling voorligt en niet dat van andere dierenartsen, tegen wie de klacht immers niet is gericht. Om die reden zal het college niet ingaan op de bemerkingen die beklaagde over klaagster en over zijn collega heeft gemaakt.

5.4. Beklaagde heeft schriftelijk en ter zitting mondeling toegelicht wat zijn bevindingen bij het betreffende consult zijn geweest. Beklaagde stelt dat bij een eerste inspectie bleek dat de hond uit de bek bloedde en stonk, dat de bloeding leek te worden veroorzaakt door een kies- of kaakontsteking en dat het gebit in slechte staat verkeerde. Beklaagde heeft voorgesteld het gebit onder narcose nader te inspecteren en de kies die de kaakontsteking veroorzaakte te extraheren. Tijdens de verdere behandeling heeft beklaagde vastgesteld dat het gebit in een slechte staat verkeerde en heeft hij ook besloten twee andere kiezen te extraheren, naast dat het gebit van de hond is gepolijst.

5.5. Bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel gaat het college uit van de door beklaagde beschreven staat van het gebit van de hond, zoals ook opgetekend in de patiëntenkaart. Het college acht daarnaast voldoende aannemelijk dat bij de eerste inspectie, waar klaagster bij aanwezig was, nog niet was te (voor)zien dat de uiteindelijke gebitsbehandeling uitgebreider zou worden dan tevoren kon worden ingeschat en dat eerst onder narcose duidelijk werd dat niet alleen het extraheren van die bewuste ene kies maar ook de extractie van de twee andere kiezen geïndiceerd was, in het belang van de gezondheid en het welzijn van de hond, om verdere pijn en ontstekingen tegen te gaan en voor de toekomst te voorkomen.

5.6. In eerdere tuchtprocedures, handelend over geïndiceerde c.q. noodzakelijke extracties van gebitselementen zonder expliciete toestemming van een diereigenaar, oordeelde het college dat die extracties in het belang en het welzijn van het dier waren, welk belang het college zwaarder liet wegen dan het ontbreken van toestemming van de eigenaar. Ook in de onderhavige zaak oordeelt het college op gelijke wijze. Een en ander laat echter onverlet dat een tuchtprocedure kan worden voorkomen als de dierenarts vooraf met een diereigenaar duidelijk communiceert dat eerst gaandeweg een gebitsbehandeling kan blijken hoe de precieze staat van het gebit is. Om die reden wordt aanbevolen om die mogelijkheid vooraf te benoemen en tevoren reeds toestemming voor een mogelijk uitgebreidere behandeling te vragen, om discussies en een conflictueuze situatie achteraf te vermijden. Het college gaat er vanuit dat die communicatie en informatieverstrekking door beklaagde in het onderhavige geval niet duidelijk is geweest. Dit alles neemt echter niet weg dat het college er tevens vanuit gaat dat het extraheren van de kiezen in het belang van het welzijn en de gezondheid van de hond is geweest en dat voor de uiteindelijke beslissing in de onderhavige procedure de doorslag geeft dat in veterinaire zin geen sprake is geweest van foutief handelen. Op grond van het vorenstaande zal de klacht ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. A.H.A. Steentjes,   in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.