ECLI:NL:TDIVTC:2016:61 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/73

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:61
Datum uitspraak: 30-11-2016
Datum publicatie: 20-12-2016
Zaaknummer(s): 2015/73
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat bij de bevalling van c.q. keizersnede bij een kat een van de kittens een verwonding aan de staart opliep en nadien is overleden, naast dat er complicaties zijn ontstaan ter zake van de operatiewond. Ongegrond.

X, klaagster,

tegen

Y. beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht en het verweer. Klaagster heeft het college vervolgens bericht de klacht te willen intrekken. Hierop heeft beklaagde het college te kennen gegeven voortzetting van de procedure te verlangen, hetgeen ingevolge artikel 8.23 lid 2 onder b van de Wet dieren mogelijk is. Beklaagde heeft met toestemming van het college nog een aanvullend verweerschrift ingediend. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid om daarop middels een repliek te reageren, waarna de schriftelijke fase van de procedure is gesloten. De mondelinge behandeling werd bepaald op 29 september 2016. Beide partijen zijn bij die gelegenheid verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij tijdens een weekenddienst met betrekking tot de bevalling c.q. keizersnede van de kat van klaagster veterinair nalatig heeft gehandeld, waardoor een van de kittens een verwonding aan de staart opliep en nadien is overleden, naast dat er complicaties zijn ontstaan ter zake van de door beklaagde gehechte operatiewond.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een de kat , een Oosterse Korthaar, geboren op 5 maart 2013, en een van haar kittens, geboren op 6 juni 2015.

3.2. Op zaterdag 6 juni 2015 heeft klaagster in de middag telefonisch contact opgenomen met beklaagde, zijnde de dienstdoende dierenarts, omdat de bevalling van haar kat, die op dat moment al ongeveer een kwartier persweeën had, niet leek te vorderen. Klaagster werd door beklaagde uitgenodigd om met haar kat naar de praktijk te komen.

3.3. Aangekomen op de praktijk constateerde beklaagde dat de partus stagneerde en dat er een staart van een kitten uit de vulva van de kat stak. In een poging de partus weer op gang te brengen, heeft beklaagde aan de staart van het kitten getrokken, eerst alleen met handschoenen aan en daarna ook met behulp van een stuk Torkpapier voor meer grip. Daarna heeft beklaagde ook geprobeerd om de bevalling te bespoedigen door het kitten iets terug te duwen, wat niet gelukt is. Beklaagde heeft de moederkat vervolgens vaginaal getoucheerd en nog een keer aan de staart van het kitten getrokken, maar omdat de moederkat zich verzette en de huid aan de basis van de staart van het kitten scheurde, is besloten tot een keizersnede,in combinatie met een ovariohysterec­tomie.

3.4. Middels die keizersnede zijn drie levende kittens ter wereld gekomen. Beklaagde heeft hierna de operatiewond gehecht, alsook de wond aan de staart van het betreffende kitten. De moederkat en de kittens zijn later die middag aan klaagster mee naar huis gegeven.

3.5. Klaagster stelt dat het kitten met de gehechte staart na thuiskomst veel pijn leek te hebben en dat zij een groot hematoom op de buik van de moederkat constateerde. Klaagster stelt dat het gewonde kitten minimaal bij de moederkat dronk, maar wel door middel van het ingeven via een spuitje en dat zij dit kitten die zondagavond op eigen initiatief een druppel Novacam heeft gegeven, omdat zij vermoedde dat het dier door de pijn minder goed dronk.

3.6. De volgende ochtend, op 8 juni 2015, heeft klaagster haar eigen dierenarts geconsulteerd, die de kittens en de moederkat heeft onderzocht. Deze dierenarts heeft in de patiëntenkaart aangetekend dat bij de moederkat een iets harde operatiewond aan de onderzijde en een verhoogde lichaamstemperatuur is vastgesteld, en dat buikpalpatie geen verdere bijzonderheden opleverde. Het gewonde kitten vertoonde tekenen van hevige pijn aan de staartbasis bij de hechtingen, hetgeen voor de dierenarts aanleiding vormde een röntgenfoto te maken. Op die foto was, naar valt af te leiden uit de patiëntenkaart, te zien dat er waarschijnlijk sprake was van een zwelling of beschadiging van de weke delen en dat de botjes in de staart in lijn lagen. De dierenarts heeft een antibioticum en een NSAID voorgeschreven en het gewonde kitten is fysiologisch zout toegediend. De gezondheids­toestand van dit kitten is in de loop van de dag achteruit gegaan en het dier is komen te overlijden.

3.7. Op 9 juni 2015 is klaagster in de avond met haar kat bij de op dat moment dienstdoende dierenarts geweest omdat de operatiewond van de moederkat open was gegaan. Deze dierenarts stelde vast dat de wond over bijna de gehele lengte open was en dat er pussig, afgestorven celdebris langs de randen zichtbaar was. De kat was wel levendig, attent en zorgzaam voor de kittens en had geen koorts. De buikwand is met een sonde gecontroleerd en leek intact. Omdat de wond door het ontstoken en beschadigd weefsel lastig gesloten kon worden en gelet op het gevaar van een nieuwe wondinfectie, heeft deze dierenarts geadviseerd om door te gaan met de al voorgeschreven antibioticumkuur en de wond goed te observeren en controle te doen plaatsvinden door de eigen dierenarts.

3.8. De volgende dag, op 10 juni 2015, is klaagster naar haar eigen dierenarts gegaan voor een wondcontrole. Bij het klinisch onderzoek bleek dat bij de buikwond erg verdikte wondranden zichtbaar waren en dat de subcutishechting voor een deel los zat. Er is geadviseerd om door te gaan met de antibioticumkuur en de NSAID-medicatie en er is een vervolgafspraak gemaakt.

3.9. Op 12 juni 2015 heeft die vervolgafspraak plaatsgevonden. De eigen dierenarts, die inmiddels telefonisch contact had gezocht met beklaagde om te informeren hoe de keizersnede was verlopen, heeft vervolgens besloten de wond opnieuw te hechten.

3.10. Klaagster stelt dat beklaagde op 13 juni 2015 telefonisch contact met haar heeft opgenomen, waarbij hij aangaf dat de keizersnede normaal was verlopen, dat het overleden kitten het waarschijnlijk toch niet overleefd zou hebben en dat ze in de daarop volgende week contact met hem kon opnemen als ze nog vragen had. Er is hierna geen contact meer tussen partijen geweest.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat en het betreffende kitten, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts verwijtbaar onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld naar vaste jurisprudentie niet om gaat of de meest optimale zorg is verleend en dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar om de vraag of hij in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden.

5.3. In zijn verweer heeft beklaagde het college verzocht om ook een oordeel uit te spreken over het handelen van klaagster –m.b.t. de toepassing van Meloxicam- en over het veterinair handelen en de communicatie van de andere, opvolgende dierenarts(en). In het veterinair tuchtrecht kan echter niet worden geklaagd over een diereigenaar, waar in de onderhavige zaak uitsluitend het diergeneeskundig handelen van beklaagde ter beoordeling voorligt en niet dat van andere dierenarts(en), tegen wie de klacht immers niet is gericht. Om die reden zal het college niet ingaan op de bemerkingen die beklaagde met betrekking tot het handelen van klaagster en dat van zijn collega(e) heeft gemaakt.

5.4. Beklaagde heeft voorafgaande aan de beslissing om tot een keizersnede over te gaan een aantal keren aan de uit de vulva van de moederkat stekende staart van een van de kittens getrokken. Beklaagde heeft gesteld dat hij vervolgens bij vaginaal toucher van de moederkat heeft vastgesteld dat de opening voor natuurlijke geboorte voldoende leek en dat hij de achterpootjes van het kitten dacht te voelen, waarna nog een keer aan de staart van het kitten is getrokken. Het college heeft begrepen dat klaagster zich op het standpunt stelt dat beklaagde zijn pogingen om op deze wijze de bevalling weer op gang te brengen eerder had moeten staken, omdat deze zowel voor de moederkat, die zich hevig verzette, als voor het kitten zeer pijnlijk waren en bovendien hebben geleid tot de beschadiging van de staart van het kitten.

5.5. Hoezeer het college ook begrip heeft voor het feit dat klaagster dit deel van de behandeling als zeer onaangenaam heeft ervaren, is het onder de geschetste omstandigheden niet ongebruikelijk en naar het oordeel van het college niet onaanvaardbaar als een dierenarts er in eerste instantie voor kiest de bevalling via tractie weer op gang te brengen, ondanks dat dit kennelijk niet geheel pijnloos is geweest en gepaard ging met verzet bij de moederkat. Dat het kitten daarbij ook nog een verwonding aan de staart heeft opgelopen valt zeer te betreuren, maar het college ziet desondanks onvoldoende aanleiding om aan de handmatige pogingen om de bevalling weer op gang te krijgen tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden.

5.6. Met betrekking tot de uitgevoerde keizersnede (en ovariohysterectomie) als zodanig en de toegepaste narcose zijn voor het college geen onregelmatigheden gebleken. Beklaagde heeft na de geboorte van de kittens bij de moederkat de buikwand, subcutis en huid doorlopend gehecht met een liggende u-hechting. Het kitten, waarbij aan de staart was getrokken, had aan de basis van de staart een overdwars verlopende huidwond en beklaagde heeft deze wond gehecht met Vicryl 4-0 en geplakt met vetbond. Beklaagde heeft gesteld dat hij na de keizersnede eerst de drie kittens en nadien ook de moederkat in een verwarmde couveuse heeft gelegd. Volgens beklaagde gedroegen alle kittens zich actief en ontwaakte de moederkat snel en zonder problemen uit de narcose, waarna de dieren die middag met klaagster mee naar huis zijn gegaan. Onbestreden is gebleven dat de assistente van de praktijk daarbij uitgebreide voedings­instructies heeft gegeven en dat aan klaagster de privé telefoonnummers van beklaagde zijn verstrekt, opdat zij bij verandering van de toestand contact met hem kon opnemen. Desgevraagd heeft beklaagde ter zitting verklaard dat hij voor het betreffende kitten geen pijnstilling heeft voorgeschreven, omdat hij ervan uitging dat dit kitten dit via de moedermelk zou binnen krijgen. Verder heeft beklaagde gesteld dat het door klaagster bij thuiskomst geconstateerde haematoom bij de moederkat op de praktijk nog niet is waargenomen en dat bij vertrek van de praktijk ook geen pijnlijkheden zijn opgemerkt.

5.7. Het college overweegt dat, doordat er geen sectie is verricht, er geen zekerheid bestaat omtrent de precieze doodsoorzaak van het betreffende kitten en dat dus evenmin met zekerheid kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre de dood van het kitten een rechtstreeks gevolg is van de tractiepogingen, noch is komen vast te staan dat de verwonding aan de staart van het betreffende kitten op foutieve wijze door beklaagde is gehecht en behandeld. Dit in combinatie met het feit dat, zoals hiervoor is overwogen, de keuze om eerst te pogen de bevalling middels tractie op gang te brengen naar het oordeel van het college aanvaardbaar was, maakt dat niet kan worden geconcludeerd dat het overlijden van het kitten door verwijtbaar onjuist of nalatig handelen van beklaagde is veroorzaakt.

5.8. Met betrekking tot het dichten van de operatiewond bij de moederkat heeft beklaagde gekozen voor een doorlopende, uitwendige hechting. Hoewel er modernere technieken bestaan, kan de door beklaagde toegepaste hechttechniek niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd en behoort het tot de eigen beleidsvrijheid van de dierenarts om te kiezen voor een techniek, waarmee hij of zij goede ervaringen heeft. In ieder geval kan door het college niet worden geconcludeerd dat bij het hechten van de wond door beklaagde foutief of nalatig is gehandeld, waar er ook geen aanwijzingen zijn voor een intra-operatief ontstane infectie.

5.9. Hiernaast geldt dat vanwege het verstreken tijdsverloop na het consult bij beklaagde voor het college moeilijk is in te schatten wanneer en waardoor de complicaties c.q. wondinfectie bij de moederkat zijn ontstaan. Vast staat dat eerst op 9 juni 2015 en dus drie dagen na de door beklaagde verrichte keizersnede is vastgesteld dat er hechtingen bij de buikwand waren losgeraakt en die avond is geconstateerd dat een groot deel van de wond open stond. In dat kader heeft beklaagde niet geheel onterecht opgeworpen dat de opvolgend dierenartsen geen nader (bijv. bacteriologisch) onderzoek naar de ontstane wondzwelling hebben gedaan. Los hiervan geldt bovenal dat klaagster na die bewuste zaterdag geen contact meer met beklaagde heeft opgenomen en deze dus ook niet meer in de gelegenheid is gesteld tot nader onderzoek, het geven van voedingsadviezen en het eventueel treffen van (herstel)maatregelen, hetgeen beklaagde alsdan niet kan worden aangerekend.

5.10. Op grond van het vorenstaande komt college tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig heeft gehandeld, althans niet zodanig dat daaraan tuchtrechtelijke consequenties zouden moeten worden verbonden. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. A.H.A. Steentjes, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.